I. v. bochten (een buiging, kromming in een lijn, in verschillende toepassingen: 1 kromming in de weg; 2 inbuiging van een zeekust, inham; 3 kromming of krom gedeelte van een touw; slag b.v. om een paal; 4 omheinde ruimte voor dieren, inz. hoek van een weiland, waar het vee gemolken wordt, gew.):
1. een weg met bochten;
2. de bocht van Guinea;
3. een bocht in een uitgespannen touw; in de bocht springen, touwtje springen; het touw was met twee bochten om de meerpaal geslagen;
4. de koeien staan in de bocht te wachten; nog: zegsw. voor iem. in de bocht springen, voor iem. in de bres springen; zich in allerlei bochten wringen, fig. a) allerlei pogingen aanwenden om iets onmogelijks te bereiken, te ontsnappen, enz., b) zich karakterloos naar alles schikken.
II. o. (slechte waar, uitschot): wat een bocht! bocht van wijn, van sigaren.