Gepubliceerd op 11-11-2021

bewegen

betekenis & definitie

bewoog, h. bewogen (1 van plaats of stand doen veranderen; 2 zich verroeren; van zijn plaats komen of voortgaan; 3 het gemoed aandoen; ontroeren; 4 iem. doen handelen; aanleiding geven tot een handeling):

1. de veer beweegt het raderwerk; de vogels bewegen de vleugels; zie ook hemel 1;
2. de tafel bewoog even; geen blad bewoog;
3. alle toeschouwers waren bewogen tot medelijden;
4. hij wist hem te bewegen, mee te gaan; nog (refl.): de aarde beweegt zich om de zon, draait; zich in hogere kringen bewegen, omgaan met; zich niet weten te bewegen, onhandig zijn in gezelschap enz.