bedierf, h. (1, 2), i. (3) bedorven (1 onbruikbaar maken; iets zijn goede hoedanigheden, zijn waarde geheel of gedeeltelijk doen verliezen; slechter maken; 2 verwennen; 3 zijn waarde geheel of gedeeltelijk verliezen; onbruikbaar worden):
1. een boek bederven; een kunstwerk bederven; zij heeft de hele boel bedorven;
2. zijn zoon bederven;
3. vlees kan bederven.