XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Zoltán Kodály

betekenis & definitie

Zoltán Kodály (Kecskemet 1882-Boedapest 1967) was een Hongaars componist, pedagoog, dirigent en etnomusicoloog, samen met Béla Bartók de belangrijkste Hongaarse componist uit de eerste helft van de 20e eeuw. Hij studeerde compositie en muziektheorie aan de Franz Liszt Academie te Boedapest.

In 1905 maakte hij kennis met Béla Bartók, met wie hij in de daaropvolgende jaren de Hongaarse volksmuziek zou ontdekken en rehabiliteren. Deze muziek van de laagste klassen werd tot dan toe niet erkend: de avant-gardisten vonden hierin geen 'moderne' aanknopingspunten, en voor de stedelijke burgerij was zij te plattelands. Kodály en Bartók namen haar echter wel serieus, vooral omdat ze een inspiratiebron vormde voor hun eigen componeren. Andere inspiratiebronnen voor Kodály waren het eenstemmige liturgische gezang, de polyfonie van de oude meerstemmige kerkmuziek, de muziek van Bach die hij bewonderde om zijn blokachtige constructie, de klassieke meesters vanwege hun gevoel voor proportie en Debussy om zijn klankeffecten. In 1907 werd Kodály docent muziektheorie aan zijn oude school waar hij het volkslied royale aandacht gaf. Als componist hield hij zich in de jaren 1905-20 vooral bezig met kamermuziek. Vanaf 1920 kreeg het Hongaarse volkslied ook een ruime plaats in zijn composities. Zeer prominent figureert zij in zijn Psalmus hungaricus voor koor en orkest (1923) en de opera's Háry János (1926) en Het spinnewiel (1924-32). De eerste twee werken, en vooral de orkestsuite gebaseerd op Háry János, maakten hem ook buiten Hongarije bekend. Tijdens het interbellum werd hij zich meer en meer bewust van de pedagogische betekenis van de volksmuziek en in 1937 verscheen zijn boek over de Hongaarse volksmuziek. Het zingen van volksliederen in koorzettingen was volgens hem voor kinderen de beste manier om muzikaliteit tijdig te ontwikkelen; enkelen van zijn leerlingen richtten de Beweging voor Koorzang op en Kodály schreef hiervoor bewerkingen van volksliederen.

In de jaren '30 ontstonden ook omvangrijke orkestcomposities als de Dansen van Marosszek (1930), Dansen van Galanta (1933) en de Pauw-variaties (1939). Na de oorlog richtte hij zich vooral op de rol van de muziek op scholen, en schreef hij daarnaast religieuze werken. Kodály slaagde erin vernieuwingen van pioniers zoals Debussy en Stravinski te integreren in zijn idioom, en ze daarin ondergeschikt te maken aan de klassiek-romantische stijl, veel sterker dan Bartók dat deed. Dit verklaart waarom Kodály's muziek tijdens het interbellum veel geliefder was dan die van Bartók, terwijl nu de muziek van Bartók geldt als moderner en expressionistischer. In Hongarije wordt hij vooral geëerd als muziekpedagoog.

Oeuvre
2 Singspiele, theatermuziek bij 5 stukken; 13 orkestwerken; vele werken voor koor a capella, en een paar voor koor en orkest; ca. 20 kamermuziekwerken; ca. 10 pianowerken; 17 bundels educatieve vocale werken.