XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Wolfgang Amadeus Mozart

betekenis & definitie

Wolfgang Amadeus Mozart (Salzburg 1756-Wenen 1791) was een Oostenrijkse componist. Met Haydn en Beethoven het grootste muzikale genie van de klassieke periode. Mozart was geen vernieuwer: hij sprak de muzikale taal van zijn tijd waarvan de grammatica grotendeels berustte op toonladderen drieklankfiguren. Met dit simpele gereedschap wist hij echter af te dalen in de diepste diepten en te stijgen tot de hoogste toppen van de menselijke belevingswereld.

In de 35 jaar van zijn leven schiep hij een enorm omvangrijk oeuvre van meer dan 600 werken, waarin vrijwel alle genres aan bod kwamen. Hierin toonde hij zich steeds een dramaticus die uit was op contrast: soms levendig en speels, soms huiveringwekkend aangescherpt.

Als een van de eerste onafhankelijke kunstenaars, vanaf 1781 los van enig dienstverband,was hij in hoge mate aangewezen op het grote publiek. Dit in tegenstelling tot Joseph Haydn, die aan het hof van de Esterházy's altijd verzekerd was van de belangstelling van een geïnteresseerde kring van luisteraars. Hun verschillende levenssituaties waren van grote invloed op hun muziek. In Londen leefde Haydn trouwens korte tijd als 'vrij man', maar hij keerde snel terug naar de veilige intimiteit van het hofleven. Dit gold niet voor Mozart. Aangezien in zijn situatie vanaf 1781 succes van direct levensbelang was, liet hij op het grote publiek al zijn verleidingskunsten los. Maar tegelijkertijd schreef hij zijn meest bijzondere noten voor een intieme kring van kenners.

Wonderkind:
'Het wonder dat God in Salzburg geboren liet worden,' zo schijnt vader Leopold Mozart zijn zoon Wolfgang bij diens geboorte te hebben aangeduid. Of hiermee ook het begrip 'wonderkind' geboren was? Daterend uit een tijd waarin kinderen werden beschouwd als kleine volwassenen klinkt het woord 'wonder' als een romantisch anachronisme. Leopold echter, als musicus, leraar en intellectueel, had als geen ander een antenne voor talent en genie. Onder zijn leiding maakte Wolfgang zijn eerste contrapuntopgaven: het schriftje is te bezichtigen in het Mozart Geburtshaus in Salzburg, en met de herhaaldelijk uitgevlakte en verbeterde noten vormt het een roerend bewijs van het feit dat zelfs Mozart aanvankelijk obstakels moest overwinnen. De snelheid waarmee hij leerde was echter zo verbazingwekkend dat Leopold de stadia noteerde, en dit soms zelfs heel nauwkeurig: 'Dit stukje [van Wagenseil] heeft kleine Wolfgang op 24 januari 1761, 3 dagen voor zijn vijfde verjaardag, tussen 9 en 9.30 uur 's avonds geleerd.' Mozart trad voor het eerst in het openbaar op toen hij vijf was, en zijn eerste composities, door vader Leopold opgeschreven, dateren uit zijn zesde jaar. Op zijn zevende kon hij pianospelen als een volwassen musicus; hij speelde vlekkeloos van blad en improviseerde op verzoek in verschillende stijlen. Verder had hij een absoluut gehoor en een grote gevoeligheid voor klankkleur. In een brief maakte J.A. Schachtner, trompettist, violist en vriend des huizes, gewag van de panische angst van het kind voor een stevig aangeblazen trompet, en zijn verliefdheid op de smeuïge klank van Schachtners 'Buttergeige', de boterviool.

Als kind-componist onderscheidde Mozart zich vooral door zijn fenomenale vermogen tot absorberen; tijdens de vele reizen die Leopold tussen 1762 en 1779 met hem en zijn zusje Nannerl ondernam (naar Duitsland, Frankrijk, Nederland, Engeland, Italië), stond hij helemaal open voor alles waar hij maar iets van kon opsteken; zo raakte hij in Londen beïnvloed door Johann Christian Bach met zijn Italiaanse melodiek en Duitse harmonie (Symfonieën KV 16 en 19), in Italië raakte hij doordrenkt van de Italiaanse 'spirit', de Italiaanse opera en de Italiaanse manier van zingen, en in Bologna maakte Padre Martini grote indruk op hem met zijn liefde voor het contrapunt. Zijn composities uit die vroege periode waren ongelofelijk kundig, maar vertoonden nauwelijks enige originaliteit. Rond zijn zestiende vond bij hem echter een innerlijke groei-explosie plaats, die een enorme rijkdom en diepte teweegbracht. Deze nieuwe dimensie werd aangekondigd in werken zoals de vijf zogenaamde Mailänder strijkkwartetten KV 156-160, de Pianosonates KV 280-284, en de Vioolconcerten KV 216, 218 en 219.

Hofcomponist in Salzburg, vrij kunstenaar in Wenen:
In de feodale samenleving waarin zij leefden, waren vader en zoon Mozart 'hovelingen' in dienst van aartsbisschop Colloredo van Salzburg. Mozarts religieuze werken voor Colloredo waren niet altijd geïnspireerd en getuigden vooral van plichtsbesef. Colloredo had weinig benul van Mozarts gaven en stelde bijv. bij het schrijven van missen als eis: 'beknopt en geen fuga's!' De verhouding tussen de twee was van meet af aan gespannen (met zijn sappige Oostenrijkse woordkeus en zijn plezier in woordspelletjes noemde Mozart de aartsbisschop 'der Erzlummel'). Tot ongenoegen van Colloredo was Mozart vaak lange tijd afwezig, en in Salzburg schreef hij belangrijke werken voor opdrachtgevers als burgemeester Sigmund Haffner (de Haffner serenade KV 250), de Franse pianiste Jeunnehomme (Pianoconcert KV 271) en de keurvorst van Beieren (de opera seria Idomeneo KV 366). In 1781 kwam de ergernis tot een uitbarsting. 'Ik haat de aartsbisschop tot razend wordens toe,' schreef Mozart vanuit Wenen aan zijn vader. 'Overigens vraag ik u, goede moed te hebben, want nu begint mijn geluk.' Terwijl vader Leopold in Salzburg zijn hart vasthield, vestigde Mozart zich als vrij kunstenaar in Wenen met aan zijn zijde Konstanze Weber, hond Pimberl, en spoedig de ene baby na de andere (van de zes kinderen van Mozart bleven er twee in leven). Nog slechts één keer zou hij een bezoek brengen aan Salzburg: in 1783, om Konstanze voor te stellen aan zijn vader en zusje.

Wenen: werken voor het grote publiek:
In Wenen overwon Mozart aanvankelijk met vlag en wimpel de moeilijkheden van een onafhankelijk bestaan: hij gaf les, trad op als pianist en kreeg de ene opdracht na de andere. Beroemd en rijk was hij, maar zo levenslustig dat hij het geld ook met groot gemak uitgaf. Daardoor werd hij voortdurend geteisterd door schulden. Het grote publiek veroverde hij o.a. met zijn opera's, symfonieën en pianoconcerten; de kamermuziek was voor een kleinere kring bestemd.

In zijn 23 pianoconcerten, geschreven tussen 1773 en 1791, traden hijzelf en zijn beste leerlingen op in 'Akademien' (concerten) voor het grote publiek. De voorgeschiedenis van deze werken werd o.a. gevormd door de sonates van C.Ph.E. Bach e.a. die Mozart bewerkte en van orkest-tutti voorzag (1767). Uit dit simpele concept ontwikkelde hij een stijl waarin het hem tot in de kleinste schakeringen leek te gaan om de muzikale dialoog. Dat betrof zowel de structuur van contrasterende stemmen, als de wisselwerking tussen solist en orkest. Hierbij verleende hij de soloblazers en de strijkersgroepen zo'n grote individualiteit dat, vooral in de werken uit de latere jaren '80, de grens tussen het groot geprojecteerde werk en de kamermuziek wegviel (het Pianokwintet KV 452 is in feite een pianoconcert, geconcipieerd voor de huiskamer).

Hoewel de soloconcerten bedoeld waren om bij het grote publiek furore te maken, bediende Mozart ook de kenners. Zo schreef hij over de drie Pianoconcerten KV 413-415 aan zijn vader: 'Die concerten houden eigenlijk het midden tussen te moeilijk en te makkelijk. Ze zijn heel virtuoos, liggen makkelijk in het gehoor, klinken natuurlijk zonder nietszeggend te worden. Af en toe zijn er ook stukken waaraan alleen de kenners bevrediging kunnen ontlenen, maar zo dat het de niet-kenners ook bevalt, zonder dat ze weten waarom.'

Uit getuigenissen van zijn tijdgenoten, maar ook uit zijn opmerkingen over leerlingen en collega-pianisten in verschillende brieven, weten we dat Mozart als uitvoerend musicus in hoge mate belang hechtte aan precisie, het vasthouden van het tempo en het exact 'op de tel' spelen. Hij zat heel rustig achter de piano en trok geen grimassen; alle expressie in zijn spel werd gerealiseerd door zijn superieure techniek. Hij hield van een smeuïge souplesse, getuige zijn herhaaldelijke opmerking: 'het ging als olie'. Wat betreft het rubatospel op de piano: hij vond dat bij melodische vrijheid in de rechterhand, 'de linkerhand daarvan niets wist,' d.w.z. strak in de maat moest blijven spelen.

Mozart schreef vijftig symfonieën waaronder de vroege jeugdwerken, enkele fragmenten en twee concertante symfonieën - niet alle symfonieën hebben in het verleden een nummer gekregen. Hiermee trad hij aanvankelijk in de voetsporen van zijn tijdgenoten met lichtere stukken, die hun band verraden met de vroeg 18e-eeuwse driedelige operaouverture, één van de ontstaansbronnen van het genre. Onder invloed van de Mannheimers en van Joseph Haydn kregen zijn symfonieën een steeds grotere autonomie. Mozart zocht (en vond) de balans tussen speels vermaak en diepe ernst, terwijl hij de luisteraar bij de hand nam en hem niet meer losliet. Dit ondanks de concentratievergende zelfstandigheid van de afzonderlijke stemmen, de contrapuntische passages en de chromatiek die voor de 18e-eeuwse luisteraar bijna te veel van het goede waren. Hoezeer hij componeerde met het publiek in gedachten, blijkt bijv. uit het beroemde citaat over zijn 'Parijse symfonie' KV 297 in een brief aan zijn vader uit juli 1778: 'De symfonie begon (...) en meteen midden in het eerste Allegro was een passage waarvan ik wel wist dat die zou bevallen. Alle luisteraars waren verrukt en er was een enorm applaus. Omdat ik goed weet hoe ik moet schrijven en wat voor effect dat maakt, liet ik die passage op het eind nog een keer terugkomen, en daar ging het da capo.'

De 22 composities voor muziektheater staan centraal in Mozarts oeuvre. Als dramaticus in hart en nieren was de opera zijn element, en bovendien was het theater bij uitstek de plaats waar het grote publiek te vinden was. De eerste werken op dat gebied schreef Mozart op zijn elfde: de schoolkinderen die zijn Apollo et Hyacinthus (1767) bij de première vertolkten, waren ouder dan hijzelf. In zijn jeugdopera's deed Mozart ervaring op in verschillende genres. Zo schreef hij twee opera buffe, drie opera serie en twee Singspiele, en toen hij eenmaal in het Weense operaklimaat was terechtgekomen, had hij volledige beheersing over het komische en het ernstige metier. In de zeven voltooide opera's uit zijn Weense tijd waren ernst en spel nauw met elkaar verbonden. Zo zette hij komische en ernstige personages naast elkaar in dezelfde opera (b.v. Osmin naast Konstanze in Die Entführung aus dem Serail 1782). In de drie opera's op tekst van Lorenzo da Ponte belichtte hij de personages elk van hun ernstige én hun komische kant. Hiermee gaf hij reliëf en levensechtheid aan de figuren in Le nozze di Figaro (1786), Don Giovanni (1787) en Cosi fan tutte (1790).

Hoewel Mozart in Da Ponte een librettist van formaat trof, is de inhoudelijke materie van de drie opera's nogal mager: het grafelijke recht tot ontmaagden van zijn dienstertjes wordt bestreden, een rokkenjager gaat naar de hel en twee zusjes worden door hun vermomde vriendjes verleid tot overspel. 'Niemendalletjes', die echter door Mozarts muziek een onpeilbare diepte kregen. Het is de muziek die de karakters neerzet, de emoties weergeeft, de situaties uitbeeldt en de handeling vaart geeft of juist stilzet. 'Ik zou willen zeggen dat in een opera de tekst geheel en al de gehoorzame dochter moet zijn van de muziek,' schreef Mozart vanuit Wenen aan vader Leopold. En: 'Waarom is men overal dol op Italiaanse komische opera's, ondanks hun miserabele libretti? (...) Omdat de muziek oppermachtig is, en je al het andere doet vergeten.'

Kamermuziek:
Mozarts kamermuziek weerspiegelt als geen van de andere muzikale genres de veranderende samenleving van zijn tijd: de feodale maatschappij met haar structuur van macht en ondergeschiktheid die langzaam maar zeker overging in de burgerlijke gelijkheid. Op intiem niveau werd dit weerspiegeld door het in onbruik raken van het continuo met solospelers: hun plaats werd ingenomen door zelfstandige stemmen.

Voor Mozart vormde zijn liefde voor het contrapunt en de fuga, sinds zijn jeugd en zijn contact met padre Martini, de basis van een onafhankelijke stemvoering . Zo werd een oude techniek gebruikt voor een essentiële vernieuwing. In zijn strijkkwartetten en strijkkwintetten, werken voor instrumenten van één familie, geldt dat in het bijzonder. D.w.z.: het rollenspel van afhankelijkheid en onafhankelijkheid wisselt voortdurend en wordt in elke passage opnieuw gedefinieerd. In Mozarts kamermuziek worden van elk van de spelers niet alleen solistische kwaliteiten verwacht, maar ook het vermogen tot aanpassen, ondersteunen en kleuren. Als Mozart ergens op 'gezwoegd' heeft, dan moet het zijn geweest op de strijkkwartetten en -kwintetten. Zijn zes aan Joseph Haydn opgedragen kwartetten noemde hij 'de vruchten van lange en zware inspanning,' en de incidentele doorhalingen in de manuscripten bevestigen dit. 'Maar,' zo stelde Mozart-specialist Marius Flothuis vast na bestudering van het manuscript van het Strijkkwintet in g-klein KV 516, 'elk van de doorgestreepte passages leidde weliswaar tot een andere route, maar was even geniaal als de uiteindelijk door hem goedgekeurde versie.' Het besef van de veelheid aan mogelijkheden in Mozarts brein brengt ons nog het dichtst bij de betekenis van zijn genie.

Oeuvre:
O.a. 22 opera's en muziekdramatische werken; 52 symfonieën; ca. 55 soloconcerten; religieuze muziek; aria's en liederen; 16 werken voor blaasensemble; kamermuziek, waaronder 27 strijkkwartetten, 6 strijkkwintetten, ca. 20 pianosonates, ca. 36 vioolsonates, 7 pianotrio's, 2 pianokwartetten, 1 pianokwintet.