XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Stemming

betekenis & definitie

Stemming is het vaststellen van de toonhoogte. Tegenwoordig is de algemeen gangbare hoogte van de a' 440 Hertz (d.w.z. 440 trillingen per seconde); in de historische uitvoeringspraktijk van baroken renaissancemuziek schommelt de a echter tussen 415 en 465 Hz.

Deze grote variatie in stemming vormt vooral voor vocale muziek geen probleem. Een zanger hoeft niet te 'stemmen':hij past zich aan . Ook voor een blazer is het vrij makkelijk om zijn toonhoogte iets bij te stellen. Een strijker neemt de betreffende a over en brengt zijn andere snaren op de juiste stemming. Een probleem is echter het stemmen van toetseninstrumenten. Aangezien het stemmen van een klavier, klavecimbel of orgel een heel karwei is, en er ook niet per toon kan worden 'geïntoneerd',zijn er in de loop der tijden verschillende stemsystemen bedacht. Aanvankelijk beriep men zich op de wetenschappelijke bevindingen van de Griekse wiskundige Pythagoras (6e eeuw v. c.), die proefondervindelijk kwam tot het vaststellen van de relatie tussen het verdelen van een snaar of een klankbuis in trilling, en het klinkende interval. (Als je een asnaar bijvoorbeeld in tweeën deelt en aanstrijkt of aanslaat zodat hij gaat trillen, dan klinkt de a een octaaf hoger). Uitgaande van Pythagoras ontwierp de Italiaanse theoreticus Zarlino in de 16e eeuw een systeem dat de reine stemming werd genoemd. In dezelfdetijd kwam de Duitse organist Arnold Schlick met een andere methode, later door de Spaanse theoreticus Francisco de Salinas uitgewerkt en middentoonstemming genoemd. Een van de problemen waarmee men worstelde was de lichte verschuiving die optreedt bij het opstapelen van op natuurtonen berustende 'zuivere' kwinten. Bovendien ontstonden er, door verschillende stemsystemen, onoverkomelijkemoeilijkheden in het samenspel.

Sinds begin 18e eeuw houdt men de getempereerde stemming aan. Hierbij wordt het octaaf verdeeld in twaalf precies gelijke halve-toonsafstanden. Het is een praktische oplossing waarbij in feite maar één interval echt zuiver is: het octaaf. Alle andere intervallen zijn of een fractie te groot (bijv. de 'reine' kwart), of een fractie te klein (bijv. de 'reine' kwint). Onze oren hebben hiervan niet te veel last, en het grote voordeel is de onbelemmerde mogelijkheid om van de ene naar de andere toonsoort over te schakelen. Deze methode was door de Franse theoreticus Mersenne berekend en in o.a. door Werckmeister in praktijk gebracht. J.S. Bach was de eerste die volledig gebruikmaakte van de voordelen van de getempereerde stemming in zijn Wohltemperierte Klavier (1722-42) met de 48 preludes en fuga's in 24 verschillende toonsoorten. De enorme pianoliteratuur uit de klassieke periode en uit deromantiek zou ondenkbaar zijn geweest zonder de getempereerde stemming.