XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Richard Strauss

betekenis & definitie

Richard Strauss (München 1864-Garmisch-Partenkirchen 1949) was een Duits componist die als schepper van grote operawerken als Salome, Elektra en Der Rosenkavalier, en van symfonische gedichten waaronder Don Juan en Also sprach Zarathustra de muziekgeschiedenis is ingegaan. Zijn reputatie als 'klanktovenaar' door zijn virtuositeit in orkestrale klankeffecten bezorgde hem in het begin van de 20e eeuw wereldfaam. Strauss geldt als delaatste Duitse romanticus, die ondanks de dramatische politieke gebeurtenissen in de eerste decennia van de vorige eeuw en ondanks opkomende avant-gardistische stromingen tot aan zijn dood in 1949 vasthield aan het romantische idioom. Hoewel Strauss volgens critici, onder wie Mahler en Schönberg, in zijn muziek vaak tot banaliteit is afgegleden en de aansluiting met de moderne tijd lijkt te hebben gemist, behoren sommige van zijn werken tot de indrukwekkendste muzikale scheppingen uit de late 19e en de eerste helft van de 20e eeuw.

Leven:
Strauss was een wonderkind. Hij groeide op in een welvarende burgerlijke omgeving en leerde reeds als vierjarige piano spelen; op zesjarige leeftijd componeerde hij kleine werkjes en enkele jaren later kreeg hij viool en compositieles. Strauss was zeventien toen zijn eerste werk werd gepubliceerd en 21, toen hij in opdracht van de befaamde pianist en dirigent Hans von Bülow in 1885 voor het eerst het dirigeerstokje zwaaide. Met Von Bülow als mentor was de weg voor een grote carrière geplaveid: Strauss werd in hetzelfde jaar (1885) leider van het vorstelijke orkest in Meiningen en in 1886 kapelmeester van de hofopera te München. In 1889 klom hij op tot artistieke leider van de Opera te Weimar en werd hij benoemd tot Erster Königlich Preussischer Hofkapellmeister in Berlijn. In de tussentijd stond hij als dirigent op alle belangrijke Duitse podia en oogstte hij met uitvoeringen van eigen werk grote successen. Rond zijn 40e was Strauss als componist van symfonische gedichten, zoals Don Juan (1889) en Also sprach Zarathustra (1896), en als schepper van de opera Salome (1905) wereldberoemd.

Na de opera's Elektra (1908) en Der Rosenkavalier (1910), gebaseerd op libretti van Hugo von Hoffmansthal, bevond Strauss zich op het hoogtepunt van zijn carrière en kon hij als gevolg van zijn lucratieve ambten, gastdirigentschappen en tantièmes een statige villa in Garmisch-Partenkirchen laten bouwen. Strauss werd in binnen en buitenland gevierd en overstelpt met erkenningen, ordes en erebaantjes. In 1919 aanvaardde hij het langverwachte ambt van directeur van de Weense Staatsopera en bewoonde behalve zijn villa in Garmisch-Part enkirchen het zogenaamde 'Strauss-Schlössl' in Wenen. De twijfelachtige bekroning van zijn maatschappelijke carrière vormde in 1933 de benoeming tot president van de nationaal-socialistische Reichsmusikkamm er. Stra uss' betrekking tot het naziregime was tweeslachtig: enerzijds liet hij zich misbruiken als uithangbord van de Hitler-dictatuur en schreef hij propagandistische werken (Olympische Hymne, 1936, Festmusik zur Feier des 2600 jährigen Bestehens des Kaiserreichs Japan, 1940); anderzijds stond hij afwijzend tegenover de rigide kunstideologie van het regime en betreurde hij het verlies van zijn joodse librettist Stefan Zweig en van enkele familieleden. In 1935 raakte Strauss als gevolg van zijn contact met Zweig zijn ambt kwijt (de opera Die Schweigsame Frau op een libretto van Zweig kon nog net in 1935 voltooid worden). Gedurende het Derde Rijk ontstonden de luchtige opera's Daphne (1937), Die Liebe der Danae (1940) en Capriccio (1941). Metamorphosen (1945) en Vier letzte Lieder (1947) vormen de melancholieke zwanenzang van een geniale, maar moreel en door een deel van zijn oeuvre artistiek omstreden kunstenaar.

Van Don Juan tot Elektra:
Strauss' levenen oeuvre kan in twee periodes worden ingedeeld: een eerste onstuimige Sturm-und Drang-periode, waarin de componist een briljante orkeststijl ontwikkelde en de basis legde voor een glansrijke maatschappelijke carrière. Deze periode wordt afgesloten met de opera Elektra (1908) een werk dat qua dramatiek en behandeling van het orkest als een creatief hoogtepunt kan worden beschouwd binnen Strauss' oeuvre. Met Der Rosenkavalier (1910) begint een tweede, artistiek gesproken meer regressieve periode, waarin de componist op zijn eerdere muzikale vondsten voortborduurde. Strauss' eerste orkestwerken Don Juan (1888), Till Eulenspiegels lustige Streiche (1895), Also sprach Zarathustra (1896),Don Quixote (1897)-zijn geïnspireerd op helden uit de wereldliteratuur met wie de jeugdig-overmoedige Strauss zich leek te identificeren. De componist knoopte in deze werken aan bij de programmatische werken van Liszt, en bij Wag ners 'Leitmotiv'-techniek. Hij maakte gebruik van een veelvoud aan thema's die de personen of scènes van het programmatische verhaal karakte riseerden. Door deintegratie van deze motieven in traditi onele vormen (sonate, rondo, fantasie of variatiedeel) ereeerde de componist een muzikale samenhang. Zo werden de uiteenlopende liefdesepisoden in Don Juan afgewikkeld in het kader van een sonatevorm, en zijn de streken van Till Eulenspiegel in een rondovorm gegoten . Don Quixote ontwikkelde zich tot variatiewerk en sinfonia concertante, waarin de hoofdprotagonisten (de 'ridder van de droevige figuur' Don Quichotte en zijn knecht Sancho Panza) worden vertegenwoordigd door een cello en een altviool; realistisch-illustratieve klankmiddelen die Don Quichotte's hallucinaties van een vliegend paard of de voorstelling van draaiende windmolens nabootsen, spreken tot de verbeelding.

In Ein Heldenleben (1898) schetste Strauss de ontwikkeling van een heldhaftig mens, vanaf zijn roeping, via een leerproces tot zijn vervolmaking en uiteindelijke verlossing door de liefde. Gedetailleerde programmatische beschrijvingen in de partituren verwijzen naar autobiografische belevenissen. Zo verklankte de componist in Ein Heldenleben persoonlijke ruzietjes met muziekrecensenten en ontwierp hij een muzikaal portret van zijn capricieuze echtgenote Pauline de Ahna. In Sinfonia Domestica (1903) heeft hij zijn familieleven vereeuwigd. Strauss verwijderde de programmatische teksten (zoals 'papa maakt een luchtsprong..., het knaapje schreeuwt, mama is zeer energiek...'in Sinfonia domestica) later uit de partituren, omdat hij uiteindelijk van mening was dat de muziek voor zichzelf moest spreken. Ook hadden zulke toespelingen op zijn privésfeer tot menig polemische kanttekening in de pers geleid. Arnold Schönberg sprak over de 'banaliteit ' van Strauss' melodischeingevingen en ook Mahler voorspelde Strauss' muziek een korte levensduur: 'Mijn tijd zal komen wanneer de zijne voorbij is.' Enkele jaren later schreef de componist echter met Salome (1905) en Elektra (1908) operageschiedenis. Door gewaagde harmonieën in combinatie met grandioze orkestrale klankeffecten creëerde Strauss werken van grote dramatische uitdrukkingskracht. De componist raakte met deze op antieke gegevens geba seerde opera's over moordlustige en wraakzuchtige vrouwen, over erotiek en machtswellust, een gevoelige zenuw van zijn tijd. Ook viel het vreemdsoortigweelderige decor in de smaak van het publiek en zo werden de opera's in het begin van de 20e eeuw een overweldigend succes.

Van Der Rosenkavalier tot Capriccio:
Na de tragische opera's Salome en Elektra legde Strauss zich uitsluitend toe op blijmoedige onderwerpen. De opmaat daartoe vormde Der Rosenkavalier (1910). Ook in de daaropvolgende opera's staan sprookjesachtig-mythologische onderwerpen en vrolijke liefdesintriges zoals van Mozart en Rossini in Strauss' oeuvre centraal (Ariadne auf Naxos, 1912, Frau ohne Schatt en, 1917). Daarnaast greep de componist steeds weer terug op persoonlijke belevenissen, zoals in het symfonische gedicht Eine Alpensinfonie (verklanking van een bergtocht in de Beierse Alpen,1915), Krämerspiegel (een parodie op uitgevers en critici,1918) of Intermezzo (een opera over het alledaagse leven van de familie Strauss, 1923). De opera Arabella (1932) werd Strauss' laatste operasucces vóór zijn ambtsaanvaarding als president van de Reichsmusikkammer. Op verzoek van de componist had Hoffmansthal voor deze nieuwe opera iets'prettigs... gemoedelijks' (Strauss) bedacht: een vermakelijke verwisselingskomedie in de stijl van Der Rosenkavalier. Gedurende het Derde Rijk ontstonden de opera's Die Schweigsame Frau (1935), Daphne (1937), Die Liebe der Danae (1940) en Capriccio (1941). Het zijn werken vol van levensvreugde, alsof de componist midden in deze zware tijden wilde bewijzen dat de kunst over de politiek triomfeert. De handelingen van Daphne en Die Liebe der Danae zijn gesitueerd in een klassiek Arcadia dat wordt bevolkt door mythologische figuren, Griekse goden, helden, herders en nimfen. Strauss zou de première van Die Liebe der Danae niet meer meemaken. Het kwam alleen nog in 1944 in Salzburg tot een generale repetitie, waar de bejaarde componist met een in tranen gesmoorde stem tegen de musici zou hebben gezegd: 'Misschien zien we elkaar terug in een betere wereld.'

Zwanenzang:
Strauss' laatste werken de op motieven uit Beethovens ' Eroica' gebaseerde Metamorphosen (1945) voor strijkorkest en Vier letzte Lieder (1947) staan in het teken van rouw. Beide composities kunnen worden beschouwd als een persoonlijke terugblik op het eigen leven en een ten onder gegane cultuur, die de kunstenaar nog eens oproept. Na Strauss' dood in 1949 kwam een evaluatie van leven en werk van de componist moeilijk op gang. Terwijl musicologen van de voormalige DDR zich concentreerden op Strauss ' relatie met het Hitlerregime, koesterdede westerse wereld het beeld van een groot en wereldvreemd kunstenaar . De meningen hierover zijn nog steeds verdeeld. Tegenwoordig staan van Strauss' in totaal meer dan 350 werken nog maar enkele (een aantal symfonische gedichten, Sa /om e, Elektra, Der Rosenkavalier en zijn allerlaatste werken, Metamorphosen en Vièr letzte Lieder) regelmatig op internationale concertprogramma's. Het laatste woord over Strauss lijkt nog niet te zijn gesproken.

Oeuvre
15 opera's; 5 balletwerken; 60 orkestcomposities; 33 koorwerken; 207 liederen en 45 kamermuziekwerken.