XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Operette

betekenis & definitie

Een operette (Fr. kleine opera) is een lichte opera met gesproken dialoog en frivole, komische inhoud. Hoewel men bij de term 'operette' onmiddellijk aan Wenen denkt, ontstond het genre in Frankrijk waar het rond 1840 voortkwam uit de opéra comique.

Een van de eerste operettecomponisten was A.C. Adam, maar de enige die beroemd werd en bleef was Offenbach; een aantal van zijn werken worden nog altijd uitgevoerd, zoals Orphée aux enfers 1858 en La vie parisienne 1866. Met Franse esprit bespotte Offenbach, jood uit Keulen, de Franse hogere standen, en die lieten het zich graag aanleunen. De Franse operette werkte aanstekelijk op Engeland waar in de tweede helft van de 19e eeuw de onsterfelijke operettes van Gilbert en Sullivan ontstonden. Ook in Wenen was Offenbach zó populair, dat een zeer Weens operettetype ontstond met de 'Lokalposse', typisch Weense humor, en natuurlijk de wals. Zo werden Franz von Suppé (Dichter und Bauer 1846, Die leichte Kavallerie 1866) en vooral Johann Strauss jr. (Die Fledermaus 1874, Der Zigeunerbaron 1885) het symbool van Wenen eind 19e eeuw. Ook het begin van de 20ste eeuw leverde Weense operette op, van de Hongaren Franz Lehár (Die lustige Witwe 1905) en Emmerich Kálmán (Die Csárdásfürstin 1915).