XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Mauricio Kagel

betekenis & definitie

Mauricio Kagel (Buenos Aires 1931) is een Argentijns componist, sedert 1957 woonachtig in Duitsland. Hij maakte faam met composities waarin de pastiche en de humor een grote rol spelen.

Als dirigent van eigentijdse muziek trad hij onder meer op met het Rijns kamerorkest (1957-61), en in 1969 werd hij directeur van het instituut voor nieuwe muziek van de Musikschule te Keulen. Zijn groeiende bekendheid leidde tot diverse gastdocentschappen en festivals gewijd aan zijn muziek, o.a. in Amsterdam in 1985 en Den Haag in 1991. Zijn werk is veelvuldig onderscheiden; zo werd hem bijv. in 1998 de Erasmus-prijs toegekend.

Leven in Argentinië:
Kagel werd niet toegelaten tot het conservatorium van zijn geboortestad, maar bekwaamde zich via privé-lessen en zelfonderricht. Van grote invloed op zijn vorming waren zijn contacten met de vele Europeanen die in de jaren '30 hun continent waren ontvlucht: zij maakten Kagel vertrouwd met de grootheden uit de Duitse muziekgeschiedenis. Aan de universiteit van Buenos Aires studeerde hij enige tijd filosofie en literatuur; tot zijn favoriete schrijvers rekende hij de Tsjech Franz Kafka en de Argentijn Jorge Luis Borges. Beide auteurs bewonderde hij om hun ongebreidelde en grillige fantasie, en om hun verhalen waarin onconventionele buitenstaanders een grote rol spelen. In 1949 werd hij adviseur voor een ensemble voor nieuwe muziek. Vervolgens trad hij op als repetitor bij een operagezelschap en als film- en fotografiecriticus; later in Europa zou hij veel composities voor film schrijven. Zijn eerste werken stonden ver af van het neoclassicisme dat het toenmalige Argentijnse regime van Peron beschouwde als de correcte stijl. Kagels onvrede met deze stijl was een reden om zijn vaderland te verlaten en zich in 1957 in Keulen te vestigen. Hier kreeg zijn stijl duidelijke contouren.

Muzikale uitgangspunten:
Kagel geloofde van meet af aan niet in een eenduidige stijl. Verscheidenheid, zowel binnen zijn gehele oeuvre als binnen één compositie, was altijd een van zijn handelsmerken. Hij componeerde in vele genres en schreef ook veel over muziek. Hij hield van de dubbele bodem en de grillige, abrupte en absurde afwisseling en gelijktijdigheid van zeer uiteenlopende texturen. Als hij zich duidelijk baseerde op een gegeven stijl of techniek, kwam er altijd een element bij van ironie, soms in de vorm van humor. Af en toe zijn de titels van zijn werken humoristische toespelingen, bijv. de orkestwerken Interview avec D. pour Monsieur Croche et Orchestre (1994) (Monsieur Croche was het pseudoniem waaronder Debussy zijn muziekkritieken publiceerde) en Zwei-Mann-Orchester (1971-73) voor 'een orkest' bestaande uit twee personen die een groteske versie van een reusachtig mechanisch instrument moesten bedienen. Men herkent zijn muziek eerder aan de intentie dan aan technische eigenschappen. Een verdeling van zijn oeuvre in perioden is enigszins onrealistisch omdat de meeste kwaliteiten van meet af aan aanwezig zijn en elkaar beïnvloeden.

Gevoel voor theater:
Van de liefde voor de dubbele bodem (en daartoe rekende Kagel ook het groteske) was het voor hem geen grote stap naar het theater. Zijn eerste opera Sur scène (1959-60) was een parodie op een scala aan stijlen, waaronder de music-hall. De opera Staatstheater (1970) was een 'anti-opera' (Kagel), d.w.z. een opera waarin, aldus Kagel, op humoristische wijze de gekunsteldheid en het onrealistische van het genre opera aan de orde werden gesteld. Het werk sloeg bij de Opera van Hamburg, die het werk in 1971 in première bracht, zozeer aan dat men hem in 1970 het intendantschap aanbod, een functie die hij weigerde omdat hij anders te weinig tijd zou hebben voor het componeren.

Een theaterelement speelt ook mee in diverse instrumentale composities waarin hij van de musici theatraal gedrag verwacht. In zijn cyclus Die Stücke der Windrose (1988-94) gewijd aan de windstreken, moeten de musici bij het einde van elk deel kijken in de windrichting die in dat deel centraal staat. In dit verband sprak Kagel van 'instrumentaal theater': instrumentale muziek met een sterk theatrale en niet-anekdotische inslag.

Commentaar op eigentijdse muziek:
Ten opzichte van de stromingen in de hedendaagse muziek bleef Kagel aan de zijlijn en uitte hij zijn commentaar. Zijn voorkeur voor muzikale dubbele bodems kon hij zo zinvol en humoristisch vorm geven. In Tower Music (1953) combineerde hij de recente elektronica met geluiden uit de alledaagse werkelijkheid, al dan niet vervormd. In zijn Strijksextet (1952, herzien in 1957) verenigde hij strenge seriële passages met microtonen, en verschillende gelijktijdige ritmen met meer beweeglijke gedeelten in een meer vrije expressie. Hoewel hij al vroeg Darmstadt bezocht (in 1958 als gast, in 1960 als docent), werd hij nooit een dogmatisch serialist. Het serialisme was voor hem slechts een van de vele inspiratiebronnen, een techniek die hij naar believen wilde kneden. Zijn Eerste strijkkwartet (1965) is een afwisseling van lange, zacht klinkende akkoorden (volgens Kagel typerend voor een strijkersgezelschap) en slagwerkachtige effecten, ontleend aan Bartók. An Tasten (1977) voor piano is een etude waarin de etudeachtige mechanische herhaling van een pianistisch figuur een alibi is voor minimal music zonder dwingende puls.

Commentaar op niet-eigentijdse muziek:
Sedert medio jaren '60 richt Kagel zijn behoefte aan dubbele bodems ook op niet-contemporaine muziek. Zijn Musik für Renaissance-Instrumente (1965-66) is geschreven in een hedendaags idioom dat vervreemdend werkt door het gebruik van oude instrumenten. (Vergelijkbaar van opzet is Exotica (1971-72) waarin een eigentijds Europees idioom samengaat met buiten-Europese instrumenten.) Ludwig van (1969-70) is Kagels bijdrage aan Beethovens 200e geboortejaar (1970) en tevens een van zijn composities voor de film. Het is een collage waarin talloze fragmenten uit Beethovens oeuvre de revue passeren. Variationen ohne Fuge (1971-72) is een verwijzing naar Brahms' Variaties en fuga over een thema van Händel en een parodie op romantische ernst en gewichtigheid.

Jaren '70 en '80:
In de jaren '70 trok hij minder aandacht op de grote podia en schreef voornamelijk korte werken voor kleinere bezettingen. Het beste hiervan is Rrrrrr... (voltooid 1980) dat oorspronkelijk een 'radiofantasie' heette en vanwege het sterk parodiërende karakter een enorm succes werd. Al snel ontstonden bewerkingen voor allerlei bezettingen.

Kagels grote fascinatie voor de Duitse muziekgeschiedenis resulteerde in de jaren '80 in twee omvangrijke composities. Aus Deutschland (voltooid in 1981) is zijn visie op het Duitse liedgenre van Schubert. Sankt Passion (1981-85) is een oratorium gebaseerd op het leven van Johann Sebastian Bach. Gebleven in deze werken is Kagels behoefte aan commentaar, al zijn ze niet opzichtig humoristisch, zoals Rrrrrr... dat is. Beide werken zijn opgebouwd uit korte delen waarin hij, evenals in zijn korte werken uit de jaren '70, graag speelt met opmerkelijke instrumentale bezetting en, tegendraadse ritmen en grillige vormen. Terwijl hij aan beide composities werkte, liet hij zich naturaliseren tot Duits staatsburger.

Een ander kenmerk van Kagels muziek uit de jaren '80 is een verandering van harmonische taal. Het atonale van het vroege Strijksextet ging over in de neotonaliteit van zijn Pianotrio (1984-85) en zijn liederencyclus ... den 24.xii.1931 (1988-89) waarin hij berichten uit de kranten van zijn geboortedag als uitgangspunt nam. Zijn Dubbelstrijksextet (2001) is harmonisch niet tonaal, maar heeft een aan de tonaliteit ontleend gevoel voor harmonische samenhang en dramatische opbouw.

Waardering:
Anders dan zijn generatiegenoten Boulez, Berio en Ligeti kan men bij Kagel niet spreken van duidelijke ingrediënten en details die typerend zijn voor deze componist. Kenmerkend is veeleer de behoefte om commentaar te geven. Het resultaat is een enorme veelzijdigheid aan stijlen, vaak binnen één compositie. Desondanks kan zijn muziek niet worden bestempeld als postmodern. De liefde voor deconstructie en zichtbare inbreng van oude elementen, die velen beschouwen als typisch postmodern, is, anders dan het woord doet vermoeden, geen exclusief hedendaags postmodern fenomeen, maar een verschijnsel van alle tijden. Kagel is geen representant van deze stroming, maar van nature een commentator met gevoel voor humor die zijn stijl grotendeels ontleent aan de stijl van anderen. Ondanks zijn band met de muziekgeschiedenis beschouwt hij al zijn composities als een creatie zonder voorbeelden. Dat verklaart waarom zijn werken onderling zo enorm verschillen.

Oeuvre
O.a. 23 werken voor theater; 20 orkestwerken; 32 kamermuziekwerken; 9 pianowerken; 8 werken voor elektronica; 12 koorwerken; muziek bij 7 films.