XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Heinrich Ignaz Franz Biber

betekenis & definitie

Heinrich Ignaz Franz Biber (Wartenberg 1644-Salzburg 1704) was een virtuoos violist en componist van een klein maar uniek oeuvre.

Biber groeide op in Bohemen, waar de volksmuziek en kunstmuziek naast elkaar een bloeiend bestaan leidden. Dat levendige klimaat had een weerslag op de grillige vrijheid van zijn composities, waarin duidelijk elementen uit de volksmuziek te herkennen zijn. De gedurfde experimenten met de stemming van de vioolsnaren (scordatura) en het plezier dat spreekt uit zijn violistische hoogstandjes wekken de indruk dat hij een zigeunerachtige vrijbuiter is geweest. Rond zijn achttiende verliet Biber zijn geboorteplaats en ging naar Wenen. Bohemen was sinds 1620 een provincie van het Habsburgse keizerrijk; de meeste begaafde Bohemers beproefden hun geluk vooral in Wenen, waar de hofcultuur meer kans op een carrière bood. Waarschijnlijk was hij daar een leerling van Schmelzer. Vervolgens kwam hij in dienst van de bisschop van Olmütz die een kasteel bezat in Kromeriz (bij Brno). Daar maakte hij als violist en componist grote indruk. Aan de bisschop schreef vioolbouwer Jakob Stainer bijv. over 'de formidabele virtuoos Herr Biber'. De begaafde musicus hield het in Kromeriz niet lang uit. In 1670 klaagde de bisschop in een brief aan Schmelzer over 'Biber, die vent die ervandoor is gegaan'. In Salzburg verwierf hij een aanlokkelijke aanstelling als lid van de hofkapel van de aartsbisschop en later als hofkapelmeester. Blijkbaar wist hij het contact met zijn vroegere werkgever te herstellen, want het merendeel van Bibers manuscripten wordt bewaard in het archief in Kromeriz, waaronder een in 1693 aan de bisschop van Olmütz opgedragen Batallia.

Door Bibers contact met de Duits-Oostenrijkse muziekcultuur vond waarschijnlijk die unieke versmelting plaats van speelse inventiviteit met Duitse ernst en liefde voor het contrapunt. In zijn acht Sonates voor viool en continuo en zijn vijftien Sonaten zur Verherrlichung der Mysterien eveneens voor viool en basso continuo met de daarbijbehorende Passacaglia voor vioolsolo etaleerde Biber een speelse viooltechniek in vederlichte, snelle passages. Tegelijkertijd gaf hij die stukken diepte en substantie, bijv. in de drie- tot vierstemmige contrapuntische delen. Alsof die meerstemmigheid op de viool nog niet moeilijk genoeg was, schreef hij ook een steeds andere stemming van het instrument voor. Het resultaat daarvan was uiterst effectief, want hierdoor kreeg elk stuk een heel eigen klankkleur.

Biber schreef ook stukken voor een groter ensemble en op latere leeftijd wijdde hij zich aan religieuze muziek voor de Dom van Salzburg. In 1690 werd hij door keizer Leopold I in de adelstand verheven; sindsdien heette hij'von Biber'.

Oeuvre
26 sonates voor viool en basso continuo; ca. 10 werken voor wisselende kamermuziekbezetting; werken voor groter ensemble, waaronder de Sonatae tam aris quam aulis servientes, Fidicinium sacro-profanum, Serenada, Battalia ; 4 opera's waarvan 2 verloren gegaan; ca. 10 religieuze werken.