XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

György Kurtág

betekenis & definitie

György Kurtág (Lugoj 1926) is een van de belangrijkste componisten van de tweede helft van de 20e eeuw. Hij schrijft hoofdzakelijk korte stukken met een geweldige emotionele geladenheid.

Geboortegrond:
György Kurtág is een Hongaar die door een ongelukkig toeval als Roemeen ter wereld kwam. Kurtágs geboorteplaats Lugoj, in Transsylvanië, behoorde tot 1920 bij Hongarije en kwam als gevolg van het Verdrag van Trianon van de ene dag op de andere onder Roemeens gezag. Het gevoel gast in eigen land te zijn, lijkt niet alleen de biografie van Kurtág bepaald te hebben, maar ook het klankbeeld van zijn muziek. Zijn ijzige klankkleuren drukken persoonlijk onbehagen uit en zijn verstilde tonen zwemmen zich vast in een fuik van vervreemding. Toch wil daarmee niet gezegd zijn dat de muziek van Kurtág ook zwaar op hand is. Humor vormt de keerzijde van zijn werk, in het bijzonder: relativerende humor.

De multiraciale smeltkroes die de geboortestreek van György Kurtágs ooit was - Hongaren leefden er vredig naast Duitsers, Roemenen, Armeniërs, joden en zigeuners - vormt een anker voor wie enig houvast probeert te vinden in de volstrekt unieke muzikale expressie van Kurtág. Kurtág heeft de melos en de ritmiek van zijn geboortegrond geassimileerd; de klank van zijn vaderland vormt het bloed dat door de aderen van zijn composities vloeit.

Dat betekent geenszins dat zijn muziek ook werkelijk 'Hongaars' klinkt. Kurtágs avant-gardistische idioom is daarvoor te universeel dankzij de vele referenties aan de traditie en de muziekgeschiedenis. Tegelijkertijd is zij daarvoor veel te persoonlijk door de vele 'hommages' (aan Luigi Nono, aan Karlheinz Stockhausen, aan zijn leraar Sándor Veress) en 'in memoria', zoals Grabstein für Stephan, Requiem voor een vriend en vele andere werken.

Inspiratiebronnen:
'Mijn moedertaal is Bartók, en diens moedertaal was Beethoven', zo vatte Kurtág zijn inspiratiebronnen ooit eens samen. Dat Kurtág zich sterk bewust is van de muziekgeschiedenis blijkt uit titels als het Beethoveniaanse Les adieux, (op. 12 nr. 7), en die Ivesiaanse knipoog die verscholen ligt in The Answered Unanswered Question. Aan Anton Webern ontleent hij de aforistische benadering van de muzikale structuur. Het werd Kurtágs credo 'een zodanige beknoptheid te bereiken dat ieder moment essentieel en belangrijk is, [...] dat een maximum aan uitdrukking en inhoud met een minimum aan klanken wordt geformuleerd.' De muziek van Bartók blijkt evenwel steeds opnieuw een ijkpunt. In zijn tienerjaren maakte het werk van zijn beroemde landgenoot (die Kurtág via de radio hoorde) een verpletterende indruk.

Lange tijd stond Kurtág in de schaduw van die andere Hongaarse György: György Ligeti. De collega-componist en vriend, die op dezelfde dag toelatingsexamen deed aan het conservatorium in Boedapest, zou later in het Westen een lans breken voor het werk van zijn landgenoot. Ligeti ontvluchtte zijn geboorteland toen de Russen in 1956 Hongarije binnenvielen. Kurtág, die inmiddels was genaturaliseerd tot Hongaar, miste het is historisch de laatste trein naar het vrije Westen. Weliswaar verbleef Kurtág nadien een jaar in Parijs om er lessen te volgen bij Darius Milhaud en Olivier Messiaen, maar de ontmoeting met de kunstpsychologe Marianne Stein, die hem hielp zijn persoonlijke en artistieke crises te overwinnen, is van nog groter betekenis geweest.

Stein was gespecialiseerd in het werken met kunstenaars en adviseerde Kurtág zich op het allerkleinste, op de 'oercel' te concentreren. Van haar leerde Kurtág 'zichzelf tijd te gunnen, zichzelf als het ware te vergeven'. Terug in Hongarije presenteerde Kurtág vervolgens het eerste werk dat hij een opusnummer waardig achtte: het Eerste strijkkwartet (1959). De pregnante openingsmaten hiervan zou hij later typeren als 'de expositie tot mijn gehele levenswerk'. Kurtág bleef evenwel een componist in de periferie, wiens partituren goeddeels aan het zicht waren onttrokken door een toen nog stevig dichtgetrokken IJzeren Gordijn. Pierre Boulez valt de eer te beurt degene te zijn die hem uit zijn Hongaarse isolement heeft bevrijd, mede door het opdrachtwerk dat Kurtág schreef voor het Ensemble Intercontemporain: Berichten van wijlen juffrouw R.V. Troesova. Hij was al een halve eeuw oud, maar toen zijn muziek eindelijk haar weg naar het Westen had gevonden, werd de maker onmiddellijk verwelkomd als een van de meest oorspronkelijke naoorlogse componisten. Daarmee kreeg Kurtág de gelegenheid ook voor meer omvangrijke bezettingen te componeren. In 1987 was hij de centrale componist van het Holland Festival, in de jaren '90 was hij achtereenvolgens composer in residence bij de Berliner Philharmoniker, bij de Konzerthausgesellschaft in Wenen en bij het Orlando Festival in Kerkrade.

Eveneens in de jaren '90 heeft het Koninklijk Conservatorium in Den Haag een zich over jaren uitstrekkend project aan Kurtág gewijd. Hierbij stond niet alleen Kurtág de componist centraal, maar tevens de masterclass-docent Kurtág. Wereldwijd is Kurtág namelijk vanwege zijn enorme repertoirekennis en zijn didactische kwaliteiten een gezocht docent op het gebied van het ensemblespel in de kamermuziek. Sinds 1967 heeft hij dan ook een betrekking aan de muziekacademie van Boedapest, aanvankelijk als pianopedagoog, daarna als kamermuziekdocent.

Georkestreerde stilte:
Een van Kurtágs opvallendste werken is ...Quasi una fantasia... voor piano en ruimtelijk opgesteld ensemble uit 1987-88. Hierin dompelt Kurtág de luisteraar in een mysterieuze klankwereld. Op verschillende plaatsen rondom het publiek staan blazers en slagwerkers opgesteld. Een handjevol musici en een solopianist nemen plaats op het podium, terwijl de luisteraar door aforistische klanken wordt meegezogen in een draaikolk van stilte. Die klanken worden in opperste concentratie geponeerd met een geweldige expressieve kracht. In dit pianoconcert nieuwe stijl is de pianist hooguit de centrifugale kracht van de muziek. In niets lijkt hij meer op de virtuoze grootmeester die hij in de muziekgeschiedenis zo lang geweest is. Kurtág weet als geen ander de stilte te orkestreren. In ...Quasi una fantasia... wordt in een ruimtelijke opstelling een zó broos klankbeeld gecreëerd dat het door de minste beweging van de toehoorders wordt verstoord. In de liedcyclus Négy capriccio (Vier capriccio's, op. 9 uit 1969-70) zijn het de ijle boventonen die wedijveren met de stilte, en ook in Üzenetek (Berichten, op. 34) is het de golfslag van de stilte die wordt gebroken op de enkele streek van de strijker, op de geïsoleerde toon van de blazer. En neem de compositie Samuel Beckett: What is the Word? Ook hierin staan opnieuw diverse groepen musici en vocalisten her en der verspreid opgesteld in de zaal. Op het schaars bezette podium staat een zangeres, Ildikó Monyók, voor wie Kurtág de compositie heeft geschreven toen zij na een ongeluk haar stem was kwijtgeraakt. Iedere syllabe uit Becketts gedicht, voorgedragen door Monyók, krijgt een accent mee van enkele instrumentalisten. Fluisterend, echoënd en met veel chromatisch dalende lijnen worden de woorden van Beckett weerkaatst door het koor. Het is alsof er een fijne condens van geluid met een ongekende intensiteit over het publiek neerdaalt.

Een ruimte van zes bij vier meter:
Sinds 1973 werkt Kurtág aan een monumentale verzameling korte pianostukken voor 2- en 4-handig piano, getiteld Játékok (Spelen), hiertoe zo goed als zeker geïnspireerd door Bartóks Mikrokosmos. In Játékok speelt het uit de beeldende kunst bekende 'objet trouvé' een cruciale rol. Een kleine muzikale ingeving die niet eens van de componist zelf hoeft te wezen - Bach is prominent aanwezig in het opus - wordt in een kort tijdsbestek in een vaak aandoenlijk miniatuurtje gegoten.

Hoe simpel het concept van het objet trouvé hier ogenschijnlijk ook is, dat neemt geenszins weg dat het componeren Kurtág veelal hoorbaar zwaar valt. Niet zozeer in technische zin misschien, als wel in psychologisch opzicht. Dat is altijd al zo geweest. Tussen 1959 en 1969 voltooide hij slechts zes composities. Op zijn magistrale liedcyclus Berichten van wijlen juffrouw R.V. Troesova - ruim twintig minuten muziek - zwoegde hij meer dan vier jaar. 'Ik moet de rust vinden om te componeren, maar ik kan het niet afdwingen. Soms lukt het. Soms lukt het niet.'

Het aantal dichters dat hem telkens opnieuw weet te inspireren is klein, maar de namen zijn steeds dezelfde: Achmatova, Beckett, Hölderlin, Kafka, de Hongaren János Pilinszky en Attila József en de Russin Rimma Dalos. Mocht er voor de muziek van Kurtág een talig equivalent bestaan, dan is die te vinden in de aangrijpende korte en rake observaties van de in Hongarije levende dichteres Rimma Dalos. 'In een ruimte van zes bij vier meter, onder een druk van 6000 atmosfeer van eenzaamheid, bij een temperatuur van 40.000 graden koorts van onvervulde verlangens, bevriest een mens.' Deze tekst van Dalos werd door Kurtág gekozen als begin van zijn Troesova-liederen. Dat is veelzeggend, want Kurtág vereenzelvigt zich zozeer met de teksten die hij gebruikt, dat ze gerust als autobiografisch materiaal beschouwd mogen worden.

Kurtágs oeuvre mag dan uiteindelijk niet bijster groot zijn - een kleine 40 opusnummers telt de lijst intussen -, zijn muziek is diepgravend, fijnzinnig en luistert vooral ook nauw. Dirigent Ed Spanjaard deed tijdens het Holland Festival 1987 hierover een veelzeggende uitspraak: 'In vaak niet meer dan 40 seconden moeten de musici de sfeer scheppen waar de componist tien jaar over heeft nagedacht.' Inderdaad: één noot in een eenzaam balkensysteem en ook nog eens viervoudig pianissimo gespeeld - dat is Kurtág. Ten voeten uit. Maar die ene noot heeft dan wel de emotionele impact van een complete Mahlersymfonie.

Oeuvre
Ca.40 werken voor uiteenlopende bezettingen.