XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Gitaar

betekenis & definitie

Een gitaar is een snaarinstrument afgeleid van de luit. De stemming van de zes snaren van de klassieke en elektrische gitaar is: E-A-d-g-b-e'. Op de hals bevindt zich voor elke halve toon een 'fret'. De snaren worden met de hand of met een plectrum aangeslagen.

Aanvankelijk bestonden er vele varianten in grootte en aantal snaren. In de late Renaissance had de gitaar meestal vier en in de Barok vijf dubbele of resonanssnaren. Vanaf het einde van de 18e eeuw werd in Spanje, Frankrijk en Italië de moderne 'klassieke' gitaar ontwikkeld. Pas in de 20e eeuw werd het instrument door componisten als Manuel de Falla serieus genomen. De elektrische gitaar was vanaf ongeveer 1950 in opkomst, vooral in de blues en de popmuziek. Sindsdien worden op verschillende manieren de klankmogelijkheden van de elektrische gitaar uitgebreid. De Engelse componist en gitarist Fred Frith ontwikkelde een nieuw stereo-effect door de trilling van de snaren niet alleen bij de klankkast op te nemen, maar ook aan het eind van de hals.