XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Giacinto Scelsi

betekenis & definitie

Giacinto Scelsi (La Spezia 1905-Rome 1988) was een Italiaanse componist die zo'n beetje alle stijlen van de 20e eeuw doorliep, maar na een crisis gefascineerd raakte door de enkele toon. Baseerde latere composities op meditatieve improvisaties.

Giacinto Scelsi was een gefortuneerde Siciliaanse graaf die compromisloos zijn eigen weg volgde. Al in zijn jeugd raakte hij tijdens reizen naar India en Tibet geïnteresseerd in Oosterse filosofieën . Als componist was Scelsi grotendeels autodidact, afgezien van wat rudimentaire lessen in harmonie en twaalftoonstechniek bij Respighi en leerlingen van Skrjabin en Schönberg. Afhankelijk van wie zijn docent op dat moment was, componeerde hij in een neoclassicistische, futuristische of dodekafone stijl. Hij bleef zijn leven lang een solitaire figuur die nooit interviews gaf en die weigerde gefotografeerd te worden 'componisten moeten niet hun stomme neuzen tonen'. Toch trok zijn muziek al vroeg de aandacht; in 1930 bracht Pierre Monteux zijn orkestwerk Rotative in Parijs in première.

Nadat zijn vrouw hem in 1947 verlaten had, stortte hij in. Zijn artsen hadden hem al opgegeven, maar Scelsi zette zich aan de ziekenhuispiano en speelde jarenlang een enkele toon. Daarna was hij niet alleen genezen, ook had hij zijn antwoord gevonden: muziek was 'de hoorbare werking van kosmische energie'. Vanaf dat moment werd hij gepreoccupeerd door de klankmogelijkheden van de toon op zich. Door eindeloos aan de piano te improviseren en de uitkomsten hiervan op te schrijven, stelde Scelsi vragen als 'wat is een toon, wat is ritme, wat is harmonie,wat is melodie,kortom, wat is muziek?'

Vaak herhaalt hij een toon, waartegen hij zware akkoorden of kort afgemeten samenklanken zet. Als zich al een melodie los zingt, wordt deze 'aangevreten' door dissonante uitbarstingen in de andere stemmen. De dynamiek is extreem en stilte is een terugkerend element; tonen krijgen een lange uitsterftijd, of worden juist meteen gedempt, zoals in de Suite voor piano nr. 11 (1956). In werken als Quattro pezzi (su una nota sola) voor orkest (1959) herdefinieert Scelsi het begrip 'toonhoogte': een toon wordt verfraaid met microtonale buiging en, geleidelijke transformaties van het timbre en ritmisch gevarieerde herhalingen. Hierin toont hij zich een geestverwant van Ligeti. Latere composities als Ohoi voor strijkorkest (1966) en het Vierde strijkkwartet (1964) ontlokken zelfs hun complete muzikale materiaal aan één enkele toon en wijzen vooruit naar de spectrale muziek van Murail. Toch is zijn meditatieve, op een mix van Oosterse en Westerse filosofieën gestoelde muziek nog altijd weinig bekend. Een gotspe, want zij heeft een universele zeggingskracht.

Oeuvre
13 orkestwerken; 9 werken voor koor a capella/met orkest; 50 kamermuziekwerken, waarvan 22 met stem; 45 solostukken waarvan 23 voor piano.