XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Barok

betekenis & definitie

Het woord 'barok' komt van het Portugese barroco en het Spaanse barrueco, en betekende oorspronkelijk: onregelmatig van vorm. Zo weerspiegelt dit woord indirect de verbazing van de Europeanen over de Spaanse en Portugese kunst die vanaf de Middeleeuwen zoveel 'buitenissige' Arabische invloeden had ondergaan.

In het midden van de 18e eeuw, toen de nieuwe gedachtewereld van de Verlichting en het classicisme ontstond, gebruikte men, terugkijkend naar de periode daarvóór, de term 'barok' voor een trend in de kunst die werd ervaren als bizar, heftig en vervormd. Zo sprak Rousseau in Diderots Encyclopédie des sciences des arts et des métiers (1751-80) van de barokke, bizarre architectuur van de Italiaanse architecten Borromini en Guarini met hun gewelfde en gedraaide vormen. Tezelfdertijd had de Franse auteur Noel Antoine Pluche het over twee verschillende richtingen in de muziek: de melodieuze richting ('musique chantante'), en de barokke trend ('musique barroque'), die volgens hem werd gekenmerkt door een verrassend krachtige klank, snelle tempi en 'lawaai' (Spectacle de la nature, Parijs 1746).

Pas in het midden van de 19e eeuw werd door cultuurhistoricus Jacob Burckhardt de barok voor het eerst beschouwd als een afgebakende historische periode in de kunst. De musicoloog Curt Sachs sloot zich later aan bij deze opvatting. Tegenwoordig wordt onder de noemer barokmuziek gemakshalve alle muziek uit de periode van 1600 tot 1750 samengebracht. Hierdoor wordt het zicht op de grote diversiteit in anderhalve eeuw componeren nogal vertroebeld.

Een nieuwe expressiviteit:
De term 'barok' had aanvankelijk een negatieve betekenis vanwege gesignaleerde afwijkingen van de langgekoesterde waarden uit de Renaissance. Toch werd hiermee iets aangeduid wat essentieel was voor veel van de kunstuitingen in de 17e en eerste helft van de 18e eeuw. Aan het begin van de Contrareformatie leek er namelijk in Europa een energie te ontstaan die met kracht een uitweg zocht. In de architectuur gingen strakke en evenwichtige vormen opbollen, schilders als Rubens en Rembrandt werden gefascineerd door dramatiek en beweging en door het contrast tussen licht en donker. Componisten als Gesualdo en Monteverdi zochten en vonden muzikale middelen om individuele menselijke emoties in hun muziek tot uitdrukking te brengen. Gedreven door een innerlijke beweging brachten de kunstenaars de evenwichtige renaissancistische vormen uit hun balans. Dat vond men 'bizar' ofwel 'barok'.

Terwijl in de muziek van de voorafgaande periode de zangstem centraal had gestaan en de tekst van de dichter zowel vocaal als instrumentaal nauwkeurig werd geillustreerd, begonnen de 17e-eeuwse componisten zich een grotere muzikale vrijheid toe te eigenen. Zij wilden stemmingen en emoties zó uitbeelden dat die direct uit de muziek zelf spraken. Bovendien wilden zij met sterke contrasten de intensiteit van de emoties opvoeren. Deze weg, die een aantal belangrijke componisten rond 1600 insloeg, zou enerzijds leiden tot autonome instrumentale muziek waarin ontroering en opwinding losgekoppeld waren van het woord. Anderzijds voerde deze richting tot de creatie van de opera als nieuwe vorm van muziektheater waarin woord en muziek beide een grote mate van zelfstandigheid kregen. Hierbij was het juist de onderlinge wisselwerking die een nieuwe expressiviteit genereerde.

Overtuigen en ontroeren:
Evenals voor de renaissancebeweging was voor de barok wederom de klassieke Oudheid een onuitputtelijke bron van inspiratie. Terwijl in Florence door een groep geleerden, musici en dichters de opera werd gecreëerd uit een vermeende reconstructie van de oude Griekse tragedie, had men tegelijkertijd oude traktaten over de retorica opnieuw ontdekt. Deze kunst om met een betoog de toehoorders mee te slepen, hun emoties te bespelen en hen te overtuigen werd in de 17e eeuw met groot enthousiasme toegepast op de muziek. De componisten wilden immers hun publiek betrekken in een levendige muzikale dialoog, hen ontroeren en hun emoties (affecten) opwekken. De affectenleer werd dan ook binnen het hele pakket aan retorische voorschriften een belangrijk bestanddeel van de barokmuziek. Zowel aan toonsoorten als aan ritmes, muziekvormen en instrumenten met hun specifieke klank werd een bepaalde emotionele (affectieve) betekenis toegekend.

Vernieuwingen in de muziekpraktijk:
Uit de behoefte de muziek een pakkende, overtuigende vorm te geven, ontstonden in het tijdperk van de barok belangrijke vernieuwingen in de muziekpraktijk, die alle hun wortels hebben in de voorafgaande periode.
1. Het tonale systeem met de grote en kleine tertstoonladders en de toonsoorten gerangschikt volgens de kwintencirkel kwam geleidelijk in de plaats van de middeleeuwse modi. Terwijl de modi een grotere neutraliteit hadden en zeer geschikt waren voor de illustratie van elk afzonderlijk woord van een tekst, werd het in het tonale systeem mogelijk om een hele compositie of een deel daarvan te noteren in één toonsoort met het daaraan toegekende affect.
2. De basso continuo werd een algemeen toegepaste methode in het componeren. Hierbij werd met een becijferde baspartij de harmonie ingevuld die de hogere, solistische partijen ondersteunde en ze tegelijkertijd meer vrijheid aan expressie gaf.
3. Nieuwe muzikale vormen ontstonden in deze tijd, zoals de triosonate en het concerto grosso, het soloconcert, de suite of partita, de sonata, de cantata, het oratorium,de opera en de da capo-aria.
4. Door de in de barok gangbare muziekpraktijk waarbij van musici werd geëist dat zij een becijferde baspartij konden invullen en dat zij konden improviseren en versieren, ontstond het begrip 'virtuositeit'. Zowel voor instrumentale solisten als voor operazangers werd in de 17e en eerste helft van de 18e eeuw uiterst virtuoze muziek geschreven. Snelle tempi, wendbaarheid en een hoge ligging waren in dèrgelijke werken belangrijke factoren. Instrumentalisten en zangers die dergelijke stukken konden uitvoeren stonden hoog in aanzien, zoals de Italiaanse castraatzangers.

Groot afzetgebied:
Vooral door het kolonialisme was in de 17e eeuw de internationale handel tot grote bloei gekomen. Hierdoor ontstond in Europa een nieuwe groepering van rijke burgers die hun dagelijks leven gingen inrichten naar het voorbeeld van de adel. Zij woonden in stadspaleizen of herenhuizen, beschikten over personeel en interesseerden zich voor kunst. Het hoorde zelfs bij hun nieuwe status om kunst te verzamelen en muziek te beoefenen. Zo kwam het dat ook de kleinere barokcomponisten voor hun muziek beschikten over een grote afzetmarkt. Een enorme stroom van 'gebruiksmuziek' was hiervan het gevolg, die door een groeiend aantal muziekuitgevers werd uitgegeven en zodoende ook bewaard is gebleven. Dat veel van deze muziek, bedoeld als 'speelmuziek', wat betreft muzikale substantie niet ijzersterk is, valt deze componisten niet kwalijk te nemen. Onze huidige concertpraktijk vormt op dit gebied echter een bron van verwarring: veel barokmuziek die niet geschreven is voor de concertzaal wordt daar nu wél veelvuldig uitgevoerd. Zo is er in de huidige historische uitvoeringspraktijk een niet-historisch element binnengeslopen.