Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zout

betekenis & definitie

In de scheikunde verstaat men onder zouten, naar analogie met ➝ keukenzout, die lichamen, welke in waterige oplossing in ionen gesplitst worden, waarbij de positieve niet alle waterstof-, de negatieve niet alle hydroxyl-ionen zijn.

Zijn van de positieve ionen wel een deel waterstof, dan spreekt men van een zuur zout; indien van de negatieve een deel hydroxyl'is, van een ➝ basisch z.; in alle andere gevallen heet het z. neutraal.

De z. kunnen zoowel naar hun positief als naar hun negatief ion in groepen verdeeld worden: men spreekt van de z. van ijzer, zilver, enz. (zie onder de afzonderlijke metalen) en ook van nitraten, sulfaten, enz. De z. kunnen ook in nog grooter groepen verdeeld worden, nl. in haloïde z. (➝ Halogenen) en in zulke, welke ontstaan gedacht kunnen worden uit een zuur' en een basisch oxyde, sulfide (➝ Sulfozouten), fluoride (➝ Fluoor), cyanide, chloride, enz.

Ouderwetsch als deze opvatting is, biedt ze niettemin bij de studie van ingewikkeld samengestelde z. zekere voordeelen. Vgl. ➝ Antagonisme (van zouten).

Zernike.

Voor Engelsch zout of bitterzout (magnesiumsulfaat) ➝ Magnesiumverbindingen.

Voor physiologische zoutoplossing, ➝ aldaar.