Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zelfkastijding

betekenis & definitie

Al is de waardeering der z. in den loop der eeuwen zeer wisselend geweest, steeds is erkend, dat het vleesch begeert tegen den geest, en achtte men het noodig het lichaam te tuchtigen en onder bedwang te houden. Men heeft tijden gehad, dat het lichaam te uitsluitend gezien werd als vijand en belemmering van den geest, en de geestelijke mensch het lichaam tuchtigde tot het uiterste, soms tot ernstige benadeeling der gezondheid.

De liefde tot God, waardoor deze z. werd ingegeven, kan daaraan slechts een betrekkelijke waarde schenken; zij moge te bewonderen zijn, zij is niet na te volgen. Het lichaam heeft in de natuur de functie ook de ziel te dienen en met haar een harmonisch geheel te vormen, waarin weliswaar de lichamelijke neigingen aan den geest onderworpen moeten worden gehouden en een strenge zelftucht eischen, maar in de behandeling van het lichaam een maat geboden is, waarbij de natuurlijke harmonie niet wordt verstoord.

Dit heeft tot humaner en milder opvatting van het geestelijk leven en van de z. gevoerd, waarbij echter het gevaar niet denkbeeldig is, dat op titel dezer harmonie te veel aan het lichaam wordt toegegeven tot ernstige schade van het geestelijk leven. Z. behoeft niet alleen te zijn het geeselen van het lichaam (➝ Discipline, 2°), het dragen van boete-gordels, harde kleeren, het slapen op harde legerstede, enz., maar kan ook in lichter verstervingen worden gezocht, zooals onthouding van bepaalde spijzen of dranken, van rooken, verdragen van hitte en koude, het zich dwingen tot een bepaalde houding, bijv. bij het gebed, enz.

Heiligen van latere eeuwen hebben door tal van verstervingen, die de gezondheid niet schaden, maar aan de natuur heel veel kosten, dikwijls zichzelf gevoeliger weten te kastijden dan die van vervlogen eeuwen, van wier z. wij huiveren. Men bedenke hierbij, dat in de z. gemakkelijk een ziekelijke neiging kan optreden, die als deugd doet aanzien, wat in den grond niets is dan een vaak sterk sexueele neiging.

Om dit gevaar te ontgaan, wordt in het geestelijk leven voorgeschreven, niet tot eenigen vorm van z. over te gaan, dan volgens het oordeel van een geestelijken leidsman.Brandsma.