Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zaaien

betekenis & definitie

Naast een goede grondbewerking en bemesting is vooral het gebruikte zaaizaad en pootgoed van grooten invloed op de opbrengst. Uit de talrijke ter beschikking staande rassen (landrassen of door de kweekers veredelde rassen) zal men die moeten kiezen, welke voor de gegeven omstandigheden van bodem, klimaat enz. het meest geschikt lijken; bestudeering van de ➝ rassenlijst zal deze keuze vergemakkelijken.

Van eigen geteeld zaad zal men zich afvragen, of dit door langer gebruik niet veraard (zie het artikel ➝ Veraarden) is; nieuw zaaizaad zal men bij voorkeur aankoopen onder de noodige waarborgen van ➝ echtheid (zie ook het artikel ➝ Herkomst). Behalve een voldoende grootte en voldoend gewicht, alsmede niet te hoog vochtgehalte zal het te gebruiken zaaigoed een hooge ➝ kiemkracht en kiemenergie moeten bezitten, gezond en zuiver moeten zijn. Omtrent deze eigenschappen geeft onderzoek van een monster aan het Rijkslandbouwproefstation voor Zaadcontrôle te Wageningen de noodige inlichtingen. Hier wordt de zuiverheid (Z) bepaald naar de aanwezigheid van onkruiden en ziekteverwekkers (schadelijke onzuiverheid, S.O.) en naar onschadelijke bestanddeelen als steentjes, gebroken korrels, enz.; zij wordt uitgedrukt in gewichtsprocenten. Zuiverheid en kiemkracht (K) bepalen in hoofdzaak de gebruikswaarde (G) van het zaaizaad, die wordt uitgedrukt in de formule G = Z x K/100—3 x S.O.

Door trieeren (➝ Trieur) kan men het z. zooveel mogelijk van onkruid, onreinheden en bijmengingen bevrijden. Alvorens uit te zaaien verdient het aanbeveling het zaaizaad nog te ontsmetten om in- en uitwendige ziektekiemen tot afsterven te brengen. Daartoe wordt het zaad ondergedompeld of besprenkeld en daarna, met de hand of machinaal, omgeschept met een oplossing van een of ander bijtmiddel, of door ronddraaien in een trommel met een bijtmiddel bepoederd; tegen stuifbrand in tarwe en gerst, waarbij de schimmelsporen in de korrel zitten, moet het zaad met warm water van bepaalde temperatuur behandeld worden. Nadat dan het zaaizaad eventueel nog met koolteer, menie of dergelijke behandeld is om het voor pikkende vogels minder aanlokkelijk te maken, wordt het naar den akker gebracht en uitgestrooid (zie ook ➝ Weeken en ➝ Kandeeren). Hoofdzaak is hierbij, dat het z. gelijkmatig over den akker verdeeld wordt. Dit geschiedt het beste door op rijen te zaaien, minder goed bij breedwerpig zaaien.

Daarenboven biedt rijenzaai naast besparing aan zaaizaad o.m. nog het voordeel, dat men kan schoffelen en daardoor het opkomende onkruid beter kan bestrijden. Alhoewel breedwerpig zaaien ook machinaal mogelijk is, waarbij dan het z. door middelpuntvliedende kracht wordt weggeslingerd, geschiedt breedwerpig zaaien meestal met de hand.

De rijenzaaimachine bestaat uit een voor- en een achterwagen. De voorwagen is bestuurbaar, de achterwagen bevat: zaadbak met zaaiapparaat, zaadpijpen en de overbrenging.

Het zaaiapparaat kan van de volgende constructie zijn:

a) met woelrad, waarbij in den zaadbak een as met woelraadjes draait, die het z. door verstelbare openingen in de zaadpijpen brengt;
b) met scheprad. Dit bevindt zich in een zgn. zaadhuisje buiten en onder aan den zaadbak. Men onderscheidt hierin nog weer: het lepelrad- of Smythsysteem (ronde schijven met lepeltjes), het Melicharsysteem (raadjes met verschuifbare gootvormige lepels) en het cellenradsysteem (raadjes voorzien van uithollingen). Het schepradsysteem levert gelijkmatiger uitzaai en minder beschadiging der zaden dan het woelradsysteem. De meeste toepassing bij de constructie van zaaimachines vindt echter
c) het schuifrad systeem, waarbij op de zaadas kleine walsjes met ribben zitten. Het schuifrad kan meer of minder afgedekt worden of men kan de geheele zaadas verschuiven, waardoor de gleuven breeder of smaller worden en zoo meer of minder zaad opnemen. De aandrijving der zaadas geschiedt vanaf de loopwielen door middel van enkele kamraderen. Met behulp van een hefboom kan men het zaaiapparaat buiten werking stellen en tevens de zaadpijpen oplichten.

De zaadgeleiders, die het zaad vanaf ’t zaadapparaat naar de zaadpijpen en vervolgens in een door een spits zaaischaartje gemaakt geultje in den grond brengen kunnen zijn gebouwd als: 1° telescoopbuizen, 2° trechterbuizen en 3° spiraalbuizen. Door het aanbrengen van gewichten of drukstangen kan men de zaaischaartjes meer of minder diep in den grond doen dringen. Na het zaaien worden de geultjes door eggen of sleepen met grond gevuld. Soms wordt ’t zaad nog aangedrukt door achter de zaadpijpen aangebrachte drukrollen, die door de geultjes loopen. Door het aanbrengen van een beweegbaar klepje in de zaaischaartjes kan de regelmatige uitloop van het zaad tijdelijk geremd worden. Zoodra het klepje automatisch geopend wordt, valt het zaad op een hoopje in den grond. Door het aanbrengen van een dergelijk dibbelapparaat is het min of meer mogelijk den afstand der planten ook in de rij te bepalen (➝ Dibbelen).

Lit.: Ten Rodengate Marissen (D. S. Huizinga), Algemeene Plantenteelt (81936); Vormfelde, Landmaschinen (1930). Dewez.