Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Wolken

betekenis & definitie

1° (meteorol.)

Een samengehoopte massa van waterdruppeltjes (→ Druppel) of van ijsdeeltjes in den dampkring. → Mist.

Op alle hoogten van de tropospheer kunnen de w. in de volgende vormen voorkomen:

a) afzonderlijk, stapelvormig, zich verticaal ontwikkelend, wanneer zij zich vormen, en zich uitbreidend, wanneer zij zich ontbinden;
b) uitgebreid, maar verdeeld in draden, schilfers of keien (schapenwolkjes), dikwijls stabiel of zich ontwikkelend;
c) uitgebreid in een meer of min samenhangenden sluier, dikwijls zich vormend of zich ontwikkelend.

De w. worden naar haar hoogte en vorm (a, b of c, zie hierboven) in de volgende 4 familiën en 10 soorten verdeeld:

1e fam.: hooge w. (gemiddeld laagste niveau = 6.000 m): 1e soort: cirrus, vorm b hierboven; 2e soort: cirrocumulus, b; 3e soort: cirrostratus, c;
2e fam.: middelhooge w. (gemiddeld hoogste niveau = 6.000 m, gemiddeld laagste niveau = 2.000 m): 4e soort: altocumulus, a en b; 6e soort: altostratus, c;
3e fam.: lage w. (gemiddeld hoogste niveau = 2.000 m, gemiddeld laagste niveau = nabij het aardoppervlak): 6e soort: stratocumulus, a en b; 7e soort: stratus, c; 8e soort: nimbostratus, c;
4e fam.: w. met verticale ontwikkeling (gemiddeld hoogste niveau = cirrusniveau, gemiddeld laagste niveau = 500 m): 9e soort: cumulus, a; 10e soort: cumulonimbus, a. Zie de afzonderlijke art. der 10 soorten voor bepaling, beschrijving, hoogte, ondersoorten, vormingswijze enz. en het art. → Bewolking voor de hemelbedekking met w.

De w. worden in den regel gevormd bij dynamische → afkoeling van een luchtmassa, die adiabatisch opstijgt. Het gehalte der w. aan water in vloeibaren of in vasten toestand is betrekkelijk gering: 8 g per m3 maximaal. Sommige w. verliezen gedeeltelijk de waterelementen bij → neerslag. De w. verdwijnen hoofdzakelijk door verdamping. Het zweven van de w. wordt door den stijgenden luchtstroom verklaard: → druppels van 0,1 mm middellijn vallen niet in een luchtmassa, die 0,32 m per sec stijgt.

De waarneming van de w. bestaat uit:

1° de bepaling der wolkensoorten, waarvoor een wolkenatlas wordt gebruikt;
2° de schatting van de → bewolking;
3° de meting van de wolkendrift, met behulp van een → nephoscoop;
4° de bepaling van de wolkenhoogte, meestal met behulp van een loodsballon overdag en met behulp van een schijnwerper ’s nachts.

Alle wolkensoorten kunnen op alle geogr. breedten verschijnen. In de intertropicale streken komen cumulus en cumulonimbus (top tot ong. 15 km) meer voor; in de koude streken zijn de altostratus en de horizontale laagwolken praedominant, maar nog vele stapelwolken vormen zich vooral in de warme jaarhelft boven land. De gemiddelde bewolking is vrij groot aan den evenaar (ong. 6/I0 van den hemel bedekt); zij is vrij gering op 35° breedte (ong. 4/I0 bedekt) en zij vermeerdert vervolgens poolwaarts (ong. 8/I0 bedekt in de polaire streken). → Aardgordels. Zij is minimaal in de subtropicale woestijnen (ong. 2/I0 bedekt).

Stratospherische wolken (→ Stratospheer). Zeldzame w. of wolkachtige verschijnselen worden tusschen 22 en 27 km hoogte (de → parelmoerwolken) en op een bijna constante hoogte van 82 km (de → lichtende nachtwolken) waargenomen.

Lit.: Atlas international des nuages et des états du ciel (1982); J. Vincent, Atlas des nuages (1907); R. Süring, Die Wolken (1936); Zie ook de meteorologische handboeken.

V. d. Broeck.
2° (Sterrenk.)

Kosmische wolken In Philos. Trans. 1811 gaf W. Herschel een lijst van 52 zeer uitgestrekte en diffuse nevelvelden, vèr buiten den Melkweg gelegen, en hij merkte op, dat deze slechts een klein deel uitmaakten van het Nevelveld, dat een groot deel des hemels overdekt. Tot een dergelijke bevinding kwamen ook p. Secchi (1877) en prof. See (1900); de laatste schreef de afwisseling in grauwheid van den achtergrond des hemels toe aan onmetelijke kosmische wolken, schijnend met een uiterst zwak licht.

Onafhankelijk van hen deed p. J. G. → Hagen S.J. aan de Georgetown-Sterrewacht (1888-1905) dezelfde ervaring op bij de waarneming van → Veranderlijke sterren in verschillende streken des hemels, en te Rome, vooral tijdens den Wereldoorlog, toen de stad geheel donker gehouden werd, drong zich de overtuiging bij hem op, dat de geheele hemel, buiten den Melkweg, met donker kosmische wolken overtogen was. Hij heeft toen, in een tienjarige afmonstering des hemels, die wolken in cataloog en in kaart gebracht, van de ijlste nevelsluiers (klasse I) tot de dichtste wolken toe (klasse V). Tevens heeft hij de 52 velden van Herschel onderzocht en bevonden, dat zij van denzelfden aard waren.

Omtrent de natuur dezer gas- of stofwolken verkeert men nog in het onzekere. Daar zij het sterrenlicht niet schijnen te absorbeeren, terwijl men tot nog toe tevergeefs getracht heeft ze te photographeeren, werd van meerdere zijden twijfel geuit omtrent hun realiteit; men sprak van zinsbedrog of een physiologisch verschijnsel berustend op contrastwerking: daar waar de sterren talrijker zijn, lijkt de achtergrond des hemels zwarter. Die verklaring lijkt echter onvoldoende, om van de waargenomen structuur der kosmische wolken rekenschap te geven.

Lit.: Fr. Becker, Fehlerquellen bei Beobachtung der kosmischen Wolken (in: Astron. Nachr. 224, 1925); Hagen, Rassegna delle Nebulose Oscure (in: Pubbl. Spec. Vat. 1931); K. F.

Bottlinger, Zur Deutung der Hagenschen Dunkelwolken (in: Zeitschr. f. Astroph. 5, 1932); Stein, Lo stato attuale del problema delle nubi cosmiche oscure (in: Atti Acc. Pont. 87, 1934). Stein.