Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Voornaam

betekenis & definitie

Ook wel tegenwoordig doopnaam genoemd (➝ Persoonsnaam). Oorspronkelijk hadden de Germanen, als alle volkeren, slechts één naam, die met onzen tegenwoordigen voornaam gelijk staat. De Grieken hadden ook slechts één naam, vandaar de groote verscheidenheid. De Romeinen hadden in den bloeitijd meerdere (drie) namen.

Er waren dan ook slechts 18 verschillende voornamen en sommige werden dan nog maar zelden gebruikt (enkele namen, bijv. Quintus, Sextus en Decimus waren gewone prozaïsche rangcijfers). De Rom. hadden voor hun v. vaste afkortingen, bijv. A. = Aulus, L. = Lucius, Q. = Quintus.In den eenen ouden naam, dien de Germanen plachten te dragen, kwam meestal een wensch tot uiting. Daarop wijzen zinrijke namen als Gerhard = sterk met de speer. Of men stelde den persoon onder bescherming van een God, vandaar samenstellingen met irmin en ans (god), bijvoorbeeld Anselmus, Herminia. Spoedig kwam er een tijd, waarin de zin van den naam niet meer begrepen werd, de naam alleen ter onderscheiding diende en men soms namen door samenvoeging van deelen van andere namen maakte, zoodat men namen zonder gezonden zin kreeg., bijv. Fredegonde (Frede = vrede, gonde = strijd) of Gerbrand (= speer-zwaard). Vaak duiden namen dan afstamming aan en treft men binnen één familie allitereerende namen.

In later tijd zijn die oude namen als alle woorden veel veranderd. Enkele Oudnederl. namen uit de 9e eeuw zijn: Alfrâd, Albuvard, Anslêth, Engelrâd. Maar overigens zijn er van vóór de 12e eeuw bij ons slechts weinig namen bewaard. Echte oude Germ. namen zijn: Leendert, Rudolf, Lodewijk, Geertruid, Karel, Frederik, Koenraad, Dirk (Diederik). In die namen zijn soms woorden bewaard gebleven, die als simplex verloren zijn gegaan, bijv. geer = speer, gond = strijd, wijn = vriend. Vanaf de 13e eeuw ontleende men namen aan Dietsche, Fransche en Klassieke ridderromans, bijv.

Roeland, Achilles, Artur, Olivier, Reinoud. Pas in de 11e en 12e eeuw komt (zoo ook in de heele Germ. wereld) de Kerk tegen de oude heidensche namen op en sinds de 13e eeuw komen Christelijke en heiligennamen steeds meer in zwang, totdat zij in de 15e eeuw het pleit gewonnen hebben. In de 13e eeuw treft men al v. als Jacob, Pieter, Jan, Simon. Die namen vergermaanschen sterk, bijv. Maria 〉Mie, Egidius 〉Gielis, Nicolaas 〉 Klaas, Antonius 〉Teunis. Ook uit dien tijd stammen namen met het element god-, als Godelieve, Godevaert, Goswin, enz.

Die heiligennamen waren deels Grieksch (Agatha, Agnes, Andreas, Barbara), deels Latijnsch (Bonifatius, Cornelius, Cecilia), deels ook Hebreeuwsch (Elisabeth, Anna). Vooral na de Hervorming nam, speciaal bij de Protestanten, het aantal bijbelsche v. toe. Ook nu is er verschil tusschen het gebruik van Katholieke en Protestantsche v., vaak slechts regionaal. In den tijd van het Humanisme is bekend de Latiniseering en Graeciseering der namen, speciaal der geslachtsnamen (bijv. Melanchton = Schwarzerd), maar ook werden er v. gelatiniseerd inzooverre men naar Romeinsch model een in deze wereld tot verwarring aanleiding gevende naamsafkorting (P. = Piet, J. = Jan) invoerde. Sinds de 16e eeuw kwam het systeem der dubbele voornamen op, dat vooral in de 18e eeuw druk beoefend werd (Maria-Theresia, Anne-Marie).

In dien tijd kwamen er nieuwe Fransche en later veel Engelsche voornamen binnen (Fransche: Louise, Jeanne, Jacques, Jean; Engelsche: Kitty, James). Bepaalde v. zijn vaak binnen bepaalde families traditioneel. Dikwijls vinden de heerschersnamen bij de onderdanen veel navolging. Vandaar treft men in Pruisen veel den naam Wilhelm en Fritz, in Oostenrijk dien van Joseph.

Lit.: Hans Lamer, Wörterbuch der Antike (1933); G. Boekenoogen, Onze voornamen (in: De Gids, 1890); J. Winkler, Friescke Naamlijst (4e deel van het Friesche Woordenboek van Dijkstra en Buitenrust Hettema); P. Leendertz Wz. (in: De Navorscher 1868 en 1872; voornamen na 1500); Jaarb. der Kon. VI. Acad. (1901; over middeleeuwsche doopnamen); J.

Winkler, Studiën in Ned. Namenkunde; J. Verdam, F. Stoett, Uit de Gesch. der Ned. Taal (1923); S. Wasserzieher, Hans und Grete, 1200 Vornamen erklärt (1928); J.

J. Graaf, Ned. doopnamen.