Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Voeding

betekenis & definitie

1° (Wijsgeerig) Onder v. verstaat men het opnemen van andere dingen in eigen zelfstandigheid tot behoud van de levende zelfstandigheid. Door deze Aristotelisch-Thomistische bepaling wordt de v. scherp afgegrensd tegen groei en voortplanting, de twee andere eigene verrichtingen van het plantaardig leven, tevens wordt daardoor een duidelijke scheidingslijn getrokken tusschen v. bij het levende en bepaalde voedingsanalogieën, die men bij kristallen en andere levenlooze dingen aantreft. Terwijl ook aan groei en voortplanting een voedingsproces ten grondslag ligt, strekt de v. hier niet tot behoud van het levende geheel, maar tot verdere ontwikkeling of tot instandhouding van de soort. Geen enkel kristal evenmin als welke levenlooze vorming ook nemen voorts andere dingen op om te kunnen blijven bestaan.

Th. v. d. Bom.2° (Biol.) V. is het proces, waarbij door het lichaam stoffen worden opgenomen en verwerkt tot groei en instandhouding van het individu; hierbij komt warmte vrij, die de energiebron is voor de werkzaamheid van de spieren en voor de stofwisselingsprocessen en die zorgt, dat de gewenschte lichaamstemperatuur behouden blijft. De noodzakelijke elementen van onze voeding zijn terug te brengen tot de groepen: eiwitten, vetten, koolhydraten en zouten. Dit zijn de wezenlijke bestanddeelen van alle voedingsmiddelen. In de latere jaren is gebleken, dat daaraan de vitaminen moeten worden toegevoegd. Een rationeele voeding is van groot belang voor de volksgezondheid. De → voedingsleer geeft hiervoor de richtlijnen. Deze zijn bij het samenstellen van de menu’s voor spijsuitdeelingen, schoolvoeding, enz., waar er bijzonder naar gestreefd moet worden met de beschikbare gelden een maaltijd van zoo groot mogelijke voedingswaarde te verstrekken, van veel practisch belang. Bosch.

Voor voeding van menschen, zie verder → Voedingsmiddelen.

De voeding bij dieren is van plantaardigen of dierlijken aard. Dieren, welke zich uitsluitend met plantenkost voeden, worden planteneters, die, welke hoofdzakelijk van dierlijken kost leven, vleescheters, die, welke zoowel plantaardigen als dierlijken kost opnemen, worden alleseters genoemd. In laatste instantie is het geheele dierenrijk wat voeding betreft, op het plantenrijk aangewezen, daar geen enkel dier in staat is voedingsstoffen te maken. Vleescheters voeden zich meestal met dieren, welke zich met plantenkost voeden. De eigenlijke voedingsstoffen, welke de dieren van de planten betrekken, zijn koolhydraten, vetten en eiwitten. Ook de anorganische voedingsstoffen worden veelal uit de planten verkregen.

Voor de voeding van vee zie nog het artikel → Veevoeder. L. Willems.

Wat de v. der planten betreft, kan men onderscheid maken tusschen autotrophe en heterotrophe planten. De autotrophe zijn in staat zich uitsluitend te voeden met anorganische stoffen, die uit de omgeving worden opgenomen en wel in de eerste plaats koolzuur en verder verschillende anorganische voedingszouten, die steeds stikstof, phosphor en zwavel en verder kalium, calcium, magnesium en ijzer moeten bevatten. Uit deze grondstoffen bouwen zij de organische stoffen op (koolhydraten, eiwitstoffen e.d.), waaruit de plant bestaat èn welke zij dus noodig hebben voor verderen groei en ontwikkeling. Tot de autotrophe planten behooren in de eerste plaats alle planten, die chlorophyl bevatten (→ Assimilatie), daarnaast ook eenige niet groene, autotr. bacteriën (→ Chemosynthese). → Heterotrophe planten kunnen zich alleen voeden met organische stof; zij zijn derhalve van andere levende wezens afhankelijk. Hiertoe behooren de → saprophyten (rottingsorganismen), die zich voeden met de organische stof van afgestorven organismen, en de → parasieten, die hun voedsel van levende organismen betrekken. Onder de heterotrophe planten treft men dan verder allerlei bijzondere wijzen van v.

Men vindt hierbij bijv. sterk gespecialiseerde soorten, die zich beperken tot één of enkele organische stoffen, waarnaast zij dan ook anorganische stoffen opnemen, bijv. Mycoderma aceti, die aethylalcohol of azijnzuur als voedsel moet hebben. Een overgang tusschen de autotrophe en de heterotrophe planten vormen de mixotrophe planten. Deze bezitten → chlorophyl, kunnen dus assimileeren en zelf organische stoffen opbouwen; zij nemen echter ook organische stoffen op, vnl. voor de vorming van eiwitstoffen (→ Stikstofvoeding; Mycorrhizen; Insectenetende planten). Om te onderzoeken welke voedingsstoffen een plant uit haar omgeving opneemt, wordt de plant gekweekt op een vloeibaren of vasten voedingsbodem van bekende samenstelling; daarbij tracht men dan vast te stellen op welken voedingsbodem de plant zich normaal ontwikkelt.

Lit.: Jost Benecke, Vorlesungen über Pflanzenphysiologie (1923). Melsen.