(= anders worden), uitgangspunt der Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte. Elke v. veronderstelt iets blijvends, nl. datgene wat verandert, en iets nieuws, nl. datgene waarin het verandert en waardoor het iets anders is: het eerste heet dan materie (potentie), het tweede de vorm (act); bijv. een marmerblok verandert in een standbeeld. Dit laatste specificeert de v. in zelfstandigheidsverandering, hoedanigheidsverandering, hoegrootheidsverandering en plaatselijke v. Zie ➝ Hylomorphisme; Act en potentie; Zijn en worden.
Vgl. ➝ Vernietiging (1°). v. d. Berg.