Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 04-11-2019

Veen

betekenis & definitie

is een organische afzetting, die hetzij in water, hetzij op een moerassigen bodem gevormd is en in humus wordt omgevormd. Men kan de venen in onze streken in verband met hun ontstaan indeelen in:

Autochthone v.: weer te verdeelen in:

a) Lacustrische venen} zoetwatervenen / brakwatervenen
b) Fluviatiele venen} riviervenen / deltavenen.
c) Phreatische venen} komvenen / hellingvenen

Allochthone v.: dit zijn de geheel of gedeeltelijk verplaatste venen.

Tot nadere toelichting bij de autochthone v.:

a) De lacustrische v. worden gevormd door opvulling van een meer of ondiepen waterplas. Het is bekend uit Vogelenzang, Lisse, Kijkduin e.a.
b) De fluviatiele v. worden gevormd in een oud verlaten rivierbed; wordt een getijde-rivierarm verlaten, dan heet de veenafzetting deltaveen; riviervenen zijn bekend uit Helenaveen, Kamperveen; deltaveen uit Domburg, Tholen.
c) Onder phreatische v. verstaat men die v., welker vorming afhankelijk is van den grondwaterstand. Een hooge waterstand verdringt de flora op een bepaalde plaats en geeft aanleiding tot een anderen plantengroei.

Naar den aard van de bodemlaag onder het v. onderscheidt men deze phreatische v. in de volgende v.: bij volkomen horizontalen bodem: grondwaterveen; bij onregelmatig golvenden bodem: komveen; bij afzetting langs een helling: hellingveen.

Tot beide eerstgenoemde hooren de best bestudeerde v., terwijl laatstgenoemde hellingvenen slechts weinig voorkomen, o.a. bij Elsloo in Zuid-Limburg en bij Reutum in Twente.

Tot de grondwater- en komvenen hooren ook de reeds elders beschreven hoog- en laagvenen. Over de wijze van ontstaan zie ➝ Hoogveen enLaagveen.

Een veenprofiel ziet er van boven naar beneden in het algemeen als volgt uit:

a) jonger mosveen (bovenaan meestal roestkleurig en daarnaar grauwveen genoemd). Hierin komt vnl. Sphagnum, Erica en Calluna voor; verder stuifmeelkorrels van den, els, berk.
b) Ouder mosveen, waarin Calluna, Erica, Eriophorum, en stuifmeelkorrels van den, els, berk, hazelaar, linde.
c) Scheuchzeriaveen, waarin Sphagnum en Arundo en stuifmeelkorrels van den, els (afkomstig uit het elzenstandveen en -moerasveen) en hazelaar.
d) Berkenrietveen, waarin riet, zegge (afkomstig uit het zeggeveen), varens, paardestaarten en stuifmeelkorrels van den, els, berk, linde.
e) Zandlaag, waarin Sphagnum, Phragmites, Equiseten en stuifmeelkorrels van den, els, hazelaar, grassen en huisjes van diatomeeën.

Wat de scheikundige samenstelling der venen betreft, deze bestaan voor het grootste percentage uit organische stof naast ca. 2 % stikstof, 0,1 % phosphorzuur (P2O5) en ca. 3 % kalk. In het veen treedt vaak een ontwikkeling op van brongas, een mengsel van methaan en kooldioxyde en stikstof. Het methaan ontstaat onder invloed van de anaërobe bacterie: bacillus methanus.

Verder zijn er uit de veenafzettingen nog een klein aantal mineralen bekend, vnl.: zwavelijzer, ijzercarbonaat, ijzeroxyd, ijzerphosphaat, ijzersilicaat e.a.

Lit.: B. G. Escher, Alg. Geologie (41934); A. Schierbeek, De studie der venen (in: Tijdschr. Kon.

Aardr. Gen.; 2e serie, dl. XXXIV); J. van Baren, De bodem van Nederland (II 1927). V. d. Geyn.