Historisch lied, gedicht omstreeks 1379, voor den slag bij Roosebeke (1382), ten tijde van Jan Hioens’ optreden tegen de Leliaerts, door een gevangene der Kerels, die in kunstig gebouwde strophen er zijn afkeer in lucht geeft voor de ruwe, gulzige, ploertige Kerels, zooals hij die in scherpe, schrille kiemen schildert.
Uitg.: F. Verwijs, in Van Vrouwen ende van Minne (1871, 69-71); Em. Spanoghe (1884). V. Mierlo.