waren vooral de goden van den plantengroei, waarbij het vrouwelijke, barende karakter naar voren treedt, en de scheppergoden, waarbij het mannelijke, meer actief verwekkende element benadrukt wordt. Tot de eerste groep belmoren godinnen als Isjtar, Cybele-Agdestis, enz.; tot de tweede goden als de Egyptische Atoem, de Indische Prajapati, enz. In Griekenland en Rome was vooral bekend Hermaphrodites, bekend uit Ovidius’ Metamorphosen. Hij had echter eerder een literaire en artistieke dan een religieuze beteekenis.
De oud-missionaris J. Winthuis meent aan het Hoogste Wezen der oerculturen een tweeslachtig karakter te moeten toeschrijven. Zijn opvatting werd bestreden door W. Schmidt en door de meeste godsdienst-historici verworpen. ➝ Hermaphroditisme.Lit.: K. L. Bellon, Inleiding tot de vergelijkende godsdienstwetenschap (1932); J. Winthuis, Mythos und Kult der Steinzeit (1933). Bellon.