Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Taalkring

betekenis & definitie

Hieronder verstaat men het geheel van taalbijzonderheden, die een bepaalde groep van menschen binnen een ➝ taalgemeenschap kenmerken. Eenig verschil in taal bestaat natuurlijk tusschen alle menschen (de individueelc taal), doch meer opvallend worden de verschillen, als we de taalgemeenschap indeelen in groepen van sprekers, die in nauwer relatie tot elkaar staan door psychische overeenkomst, intiemer verkeer, bijzondere belangstelling enz. Zulke betrekkingen ontstaan bij:

1° Gemeenschappelijke afstamming, geschiedenis of woonplaats, waarvan de locale t. of ➝ dialecten het gevolg zijn. Tegenover de andere t. dragen deze een bijzonder karakter, daar ze doorgaans, evenals een alg. taal, gebruikt worden door een heele volksgemeenschap en zich vaak onderscheiden door afwijkende klankwetten e.d., terwijl elders de verschillen hoofdzakelijk tot woordgebruik beperkt blijven.
2° Overeenkomst in leeftijd, sexe of familie, de familiale t.
3° Overeenkomst in stand, vak, liefhebberij, religie of cultus, de sociale taalkringen. Vgl. ➝ Geloofstalen; Kerktaal.

Tot de familiale t. behooren bijv. → kinder-, meisjes- en → besjestaal. Bij de sociale t. maakt men een verdeeling in vak- of beroepstalen, godsdiensttalen en sport- of liefhebberijtalen. Ook het onderscheid in volkstaal en → cultuurtaal hoort in dit verband thuis. De invloed der t. op elkaar is zeer groot, daar één persoon, behalve tot een familialen, vaak ook tot een localen en gewoonlijk tot een of meer sociale t. behoort. De studie der t. is van belang:

a) voor de semantiek, daar vele woorden en uitdrukkingen pas begrepen worden bij bekendheid met den t., waarin ze thuishooren of ontstaan zijn;
b) voor de studie der leenwoorden, daar vreemde woorden meestal door een bepaalde maatschappelijke klasse ontleend worden en vandaar in de alg. taal geraken;
c) voor de taalpsychologie: veel taalverschijnselen zijn verklaarbaar uit de mentaliteit van verschillende taalkringen.

Lit.: J. van Ginneken, Handb. der Ned. Taal (2 dln. 1913-’14); J. Schrijnen, Handl. bij de studie der vergel. Indogerm. taalwetenschap (21924). Beide boeken geven verdere lit. Steeds rijke internat, lit.-opg. over „Sondersprachen” in het Indogerm.

Jahrbuch. W. Janssen.