Een K. B. van Willem I, 15 Sept. 1819, schreef voor, dat vanaf 1823 in de Vlaamsche provincies der Zuidel. Nederlanden slechts het Nederlandsch bij de behandeling der openbare zaken mocht gebruikt worden. In 1822 werd dit uitgebreid tot Brussel en Leuven.
Deze t. ondervonden in het Z. veel tegenstand: de ontwikkelde burgerij wilde geen Nederlandsch (ook al omdat dit, niet ten onrechte, werd vereenzelvigd met eng-Hollandsch) en de minder ontwikkelden konden het nauwelijks verstaan.Lit.: De Jonghe, Rond de toepassing v. h. T. van 1819 (in: Bijdr. t. d. Gesch., 25 1934); Verberne, Gesch. v. Ned. (VII, 221).