Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Suiker

betekenis & definitie

I. Voor suikers in ruimeren zin (scheikundig), zie → Koolhydraten.

II. In engeren zin: rietsuiker en beetwortelsuiker.

A) Aard en fabricage

Bij de fabricage van s. wordt in principe dezelfde methode gevolgd, hetzij de s. uit → suikerriet of uit suikerbieten (→ Beetwortel) wordt verkregen. In hoofdzaak hebben de volgende processen plaats.

a) Extractie van het suikerhoudende sap uit de grondstof, met behulp van water. Het riet wordt na mechanische voorbehandeling onder toevoeging van water uitgeperst in molens, bestaande uit zware horizontaal liggende walsen.

De bieten worden, na gewasschen te zijn, gesneden tot → snijdsels. Deze worden uitgeloogd met water bij 76 a 80° C onder toepassing van het tegenstroomprincipe (→ Diffusiebatterij).

b) Reiniging van het sap. Bij het rietmolensap wordt kalk gevoegd. Men laat bezinken en decanteert het gereinigde sap. Tevens wordt in vele gevallen zwaveligzuur in gasvorm in de vloeistof gebracht. Dit proces wordt defecatie genoemd. Veelal wordt tegenwoordig bij de fabricage uit riet het carbonatatieproces toegepast, hetwelk in principe hetzelfde is bij de fabricage uit riet en uit bieten (→ Carbonatatie). Het sap wordt bedeeld met 1,6 tot 2,5 % ongebluschte kalk, bij 80° C. Tegenwoordig wordt de kalk ook dikwijls in gescheiden porties toegevoegd (Vorscheidung, préchaulage). Daarna wordt koolzuur ingeleid tot een bepaalde alkaliteitsgraad (pH) is verkregen. De filtratie geschiedt meestal in filterpersen. In het afgefiltreerde sap wordt opnieuw koolzuur geleid. Daarna wordt weder afgefiltreerd in filterpersen. Vervolgens wordt het sap even flink gekookt en ten slotte in buidelf ilters opnieuw zorgvuldig gefiltreerd, waardoor het dunsap is verkregen. De kalk en het koolzuur worden verkregen uit de kalkovens, waarin kalksteen (koolzure kalk) met cokes wordt gebrand. In de tweede carbonatatie, of ook daarna, wordt ook wel zwaveligzuur in het sap geleid. Bij de sapreiniging worden tegenwoordig ook actieve koolsoorten toegepast.
c) Indikken van het gezuiverde sap, zonder dat alsnog kristallisatie optreedt. Het verdampen geschiedt, ter bereiking van een hooge warmte-economie, in een meervoudige verdamping. In den „voorkoker” wordt het sap met stoom verwarmd, waarbij het kookt onder druk bij 115 -120°. De aldus uit het sap gevormde damp verwarmt het sap in het „eerste lichaam”. De damp uit het eerste lichaam verwarmt het sap in het tweede lichaam, enz. Gewoonlijk wordt één voorkoker gebruikt, gevolgd door vier lichamen, waarvan de beide laatste onder luchtledig werken. De in de verdamping ingevoerde stoom is ten deele de retourstoom der stoommachines. Aan de verschillende lichamen wordt damp ontnomen ter verwarming van het sap op verschillende plaatsen in het bedrijf. Het sap stroomt door de verdamping in dezelfde richting als de dampen, zoodat liet diksap bij lage temperatuur verkregen wordt. Het diksap wordt dikwijls gezwaveld (zwaveligzuur) en ook wel met actieve kool behandeld. Daarna wordt gefiltreerd.
d) Verder indikken van het sap, waarbij onder gecontroleerde condities kristallisatie optreedt. De kristallisatie heeft plaats in de kookpannen, waar het sap onder luchtledig verder wordt ingedikt. De eerste kristalvorming (kernvorming) moet snel plaats hebben. Theoretisch moet daarna geen nieuwe kernvorming meer plaats hebben, doch moeten slechts de bestaande kristallen verder aangroeien. Na het koken wordt de massa, bestaande uit kristallen en stroop, afgelaten in de malaxeurs, waarin onder langzaam afkoelen en roeren verdere kristallisatie plaats vindt.
e) Het scheiden der gevormde kristallen van de stroop. Dit geschiedt in centrifuges met zeefwanden. Door de snelle omwenteling wordt de stroop afgeslingerd, terwijl de s. in de centrifuge achterblijft. Bij de fabricage van ruwsuiker is het product (uit riet: hoofdsuiker) dan gereed. Bij die van witsuiker wordt stoom of warm water in de centrifuges gevoerd, onmiddellijk nadat de grootste hoeveelheid stroop is afgeslingerd. Daardoor worden de laatste resten stroop verwijderd. De witsuiker (uit riet: superieure hoofdsuiker; uit bieten: witsuiker) wordt verder gedroogd en gezeefd. Kookt men na het diksap ook nog stroopen in, dan wordt ruwsuiker van lager gehalte aan kristalliseerbare s. verkregen (uit riet: muscovado; uit bieten: ruwsuiker eerste product).
f) Verdere verwerking der stroopen, zoodat ook de daarin aanwezige kristalliseerbare s. verkregen wordt, waarna overblijft de melasse, welke de nietkristalliseerbare s. bevat. Het koken, malaxeeren en centrifugeeren geschiedt bij de verwerking der stroopen op ongeveer dezelfde wijze als bij het verwerken van het diksap. De uit de stroopen verkregen s. worden óf afzonderlijk afgeleverd (uit riet: stroopsuiker, melassesuiker, zaksuiker; uit bieten: ruwsuiker tweede product, naproduct) óf opgelost en in het bedrijf teruggevoerd. In het moderne bedrijf bij fabricage uit bieten wordt hierbij een schema gevolgd, hetwelk veel overeenkomst heeft met de werkwijze in het raffinagebedrijf. De kwaliteit der verkregen witsuiker (melis, consumptiesuiker) komt dan ook in dit geval die van raffinade zeer nabij. Actieve kool speelt ook hierbij een rol. P. J. H. v. Ginneken.
B) Geschiedenis en productie

Van → suikerriet wordt reeds gewag gemaakt sedert de krijgstochten van Alexander den Grooten (327 v. Chr.). De cultuur werd tijdens de Kruistochten van Azië naar Zuid-Europa en vandaar later naar Amerika verbreid. Aanvankelijk een weelde-artikel, drong rietsuiker in de 17e en 18e eeuw tot de lagere standen door om in de 19e e. een massa-consumptiegoed of volksvoedsel te worden.

Wereldproductie (in millioen ton)

Jaar Bietsuiker Rietsuiker

1909—’13 8,4 9,5
1929/30 9,3 18,1
1933/34 8,9 16,9
1934/35 9,5 15,5

De geschiedenis van de beetwortelsuiker vangt aan in 1747 toen Marggraf voor het eerst s. uit beetwortels bereidde. Napoleon bevorderde de beetsuikerindustrie op krachtige wijze, ten einde het Continent van den Eng. suikerinvoer onafhankelijk te maken. Sedertdien werd de beetsuiker-productie in vele Europ. landen gesteund en beschermd, zoodat de beetwortelcultuur sterk toenam. Bovendien gingen de beetsuiker produceerende landen den uitvoer bevorderen met behulp van exportpremies. Daardoor kreeg de beetsuiker zelfs een voorsprong op de rietsuiker, vooral na 1880, toen de rietsuiker-productie werd overvleugeld. In 1900 was de verhouding van beide zelfs 62 en 38 %.

In 1902 werd tusschen vele Europ. landen de zgn. Brusselsche suikerconventie gesloten, die aan de misstanden der premies een einde maakte. In 1914 bestond tusschen beide cultures een evenwichtstoestand, die echter in den Wereldoorlog snel ten gunste van de rietsuiker werd verbroken. De beetsuiker-productie ging sterk achteruit, waardoor de verhouding 29 en 71 % werd. Onder invloed van de suikerschaarschte, gepaard met hooge prijzen, werd de rietsuikercultuur sterk uitgebreid. Na den oorlog trad een vlug herstel van de beetsuikerproductie in.

Het wereldverbruik kon geen gelijken tred houden met de toenemende productie. Geweldige voorraden hoopten zich op, zoodat de suikerprijs zelfs beneden kostprijs daalde: van 10 d. per lb. in 1920 (topjaar) tot ½ d. in 1930. In 1929/30 beliep de productie van beetsuiker 9,3 en van rietsuiker 18,1 millioen ton. De wereldcrisis was vooral voor de rietsuiker noodlottig. Om het evenwicht tusschen productie cn consumptie te herstellen is men na eenige mislukte pogingen in 1931 tot het Chadbourne-plan gekomen, waaraan door de rietsuikerlanden Cuba, Java, Peru, en de beetwortelsuikerlanden Duitschland, Tsjecho-Slowakije, Polen, Hongarije, België werd deelgenomen. Aan ieder dier landen werd een exportquotum toegewezen.

Het plan had geen succes wat het prijsherstel betreft, maar wel werd een geordende terugtocht voor de producenten mogelijk, waar anders een catastrophe niet zou zijn uitgebleven. Op Java dreigde het verkoopbureau van de suikerondernemingen, de Vereenigde Java Suiker Producenten uiteen te vallen. Daarom werd in 1933 door de regeering de Nivas (Ned. Ind. Ver. voor den afzet van suiker), een door regeeringsdwang ingestelde centrale verkooporganisatie, in het leven geroepen. In 1937 werd te Londen een nieuwe internationale suikerovereenkomst gesloten, waaraan 20 landen deelnamen, die bijna 90% van de huidige wereldsuikerproductie omvatten.

In de structuur van de wereldhuishouding voor s. kan men een Oostelijk en een Westelijk halfrond onderscheiden, waarbij de productie grootendeels in hetzelfde halfrond wordt verbruikt. Het groote exportland voor het O. is Java, voor het W. Cuba. Op het Westelijk halfrond vormen de continentale landen van Europa een groep, die bijna al de geproduceerde bietsuiker (80 % van de wereldproductie van beetsuiker) zelf consumeeren, de rest komt uit de tropen. Alleen Tsjecho-Slowakije en Polen exporteeren een groot overschot. Engeland is het grootste importland, 1/3 komt uit Cuba, de rest vrijwel geheel uit het Britsche Imperium.

Op het Westelijk halfrond hebben de Ver. Staten den grootsten import, de helft is afkomstig van de Hawaiï-eil. en de Philippijnen, welke binnen de Amer. tarief muren zijn gelegen, en de overige helft uit Cuba. Op het Oostelijk halfrond is Java het grootste exportgebied, dat aan China en Br. Indië (ook eigen productie, die sterk beschermd wordt, zoodat de export sterk achteruitgaat) levert. Vroeger ook aan Japan, dat door de opkomst van Formosa in eigen behoefte voorziet. Daarnaast ook aan Europa en Noord-Amerika.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van den wereldhandel in suiker.

In- en uitvoer van suiker (in 1 000 ton) *)

Land Invoer Uitvoer gemiddelde 1926-’30 1935 gemiddelde ' 1926-’30 1935 Europa 3.654,71 3.210,88 1.937,19 1.100,33 waarvan: België-Luxemburg 72,14 96.98 110.52 107,28 Nederland 258,49 117.35 202.75 52.83 Sowjet-Republiek (Europa en Azië).. 71,53 0.25 110,01 76,47

N. en Middel-Anioriku 5.642,86 4.709.15 5.606,94 4.1 LI ,94

Zuid-Amerika 244,05 183.03 582,60 711,88 Azië 3.398,47 2.231,23 3.974.43 2.870.38 waarvan: Ned.-Indië 3.20 1,63 2.196.43 1.033,08 Afrika 419,76 398,47 458,08 714,37 Australië 82,06 84,49 1.008,51 1.265,43 Totaal 13.513,44 10.817,50 13.677,77 10.850,80

*) Ontleend aan Annuaire international d’agriculture (Rome 1937).

In Ned. -Indië wordt de s. door groot-industrieele ondernemingen bereid, die zich tot Java bepalen. In 1936 werkten er 110 ondernemingen. Daarnaast wordt door de inlanders wat suikerriet geteeld. De productie van Java is sterk gedaald: van ongeveer 3 millioen ton in 1929/30 tot 1,4 in 1932/33 om met 0,5 in 1934/35 een laagtepunt te bereiken en in 1936 /37 weer te stijgen tot 1,4 millioen ton. Het aandeel van Ned.-Indië in de wereldproductie daalde van normaliter 10 % in 1932, tot 2 % in 1935 en 1936.

De grootste suikermarkt heeft New York, dan volgt Londen; Maagdenburg, Hamburg, Parijs, Praag hebben veel aan beteekenis verloren. Amsterdam heeft zijn vroegere functie geheel ingeboet, toen de Java-suiker op het einde der 19e eeuw geheel van de Europ. markt werd gedrongen. Alleen de termijnhandel heeft er nog eenige beteekenis. Snel.

Lit.: Van Gorkom, Oost-Indische Cultures (II 1919); Departement van Economische Zaken Batavia, Landbouwexportgewassen van Ned.-Indië in 1936 ; F. Maxwell, Economie aspects of cane sugar production (1927); G. Mikusch, Gesch. der internat. Zuckerkonventionen (1932); van Oss, Warenkennis en Technologie (II 1937); Prinsen-Geerligs, Handboek ten dienste van de suikerrietcultuur en de rietsuikerfabricage op Java. 4e deel: De Rietsuikerindustrie in de verschillende landen van Productie (1924); J. J. Reesse, De suikerhandel van Amsterdam (I en II 1908-’11); J.

W. F. Rowe, Studies on the artificial control of raw material supplies. I. Sugar (1931) ; Schallehn, Atlas für die Zuckerindustrie Europas (z. j.); Wobryzek, Chemie der Zuckerindustrie (1928).

Voor regelingen betreffende suiker, zie in dit artikel sub II B en verder de artikelen → Suikeraccijns; Suikersyndicaat.

III. Clergetsuiker Om in oplossingen, die naast saccharose ook andere suikers bevatten, de hoeveelheid saccharose vast te stellen, wordt gebruik gemaakt van de verschillende draaiing van het polarisatievlak van doorvallend gepolariseerd licht, welke door de oplossing van verschillende suikers wordt veroorzaakt. Men bepaalt de draaiing van het polarisatievlak vóór en na inversie. Voor de handelsanalyses zijn twee formules in gebruik, aansluitende op twee voorschriften voor de uitvoering der analyses, nl. de oorspronkelijke formule van Clerget en die van Hertzfeld.

De beide formules zijn:

100 x S

Clerget: Z = -----------------------

144—(0,5 X T)
100 S

Hertzfeld: Z = -----------------------

142,66—(0.5 X T)

waarin Z is het saccharosegehalte, S het verschil der polarisatie vóór en na inversie en T de temperatuur bij de aflezing in graden Celsius. P. J. H. van Ginneken.

Suikeraccijns (Ned. belastingrecht).

S. wordt geheven krachtens de meermalen gewijzigde wet van 29 Jan. 1897, Stbl. 63. Het grondtarief van den accijns is 22,50 gld. per 100 kg geraffineerde suiker. De andere suikersoorten worden naar evenredigheid belast. Tijdelijk worden 10 opcenten geheven, benevens 35 opcenten als zgn. crisisheffing. Bij invoer van suiker wordt eveneens accijns geheven en in vsch. gevallen bovendien invoerrecht. De s. behoort tot de → verteringsbelastingen. Hij bracht over 1937 op 55.298.708 gld. (zonder crisisheffing).

Lit.: Van Bosveld Heinsius, De Suikerwet (deel IV van De Vakstudie; 5e dr.). M. Smeets.

Belg. recht In België zijn de accijnsrechten op suiker geregeld door het K.B. nr. 266 van 28 Maart 1936. Het thans van kracht zijnde tarief bedraagt:

a) voor de uit buitenlandsche beetwortelen vervaardigde suiker: 100 frs. per 100 kg suiker;
b) voor de uit binnenlandsche beetwortelen vervaardigde suiker: 60 frs. per 100 kg suiker (d.i. 100 frs. min een ristourne van 40 frs. aan de verbouwers der suikerbieten);
c) de uitheemsche suiker is onderworpen aan een invoerrecht van 140 + 20 frs. per 100 kg. Rondon.

Suikerahorn of suiker-eschdoorn, → Eschdoorn.

Suikerbiet → Beetwortel; Suiker. Voor Suikerbietenvijanden, zie → Bietenvijanden en → Bietenvlieg (met afb.).