Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 22-10-2019

Strafrecht

betekenis & definitie

a) Algemeen

Het primitieve strafrecht was privaatrechtelijk, m.a.w. het beschouwde de strafbare feiten als aanrandingen van de belangen van particulieren. Het huidige s. is sinds eeuwen publiek recht, d.w.z. het beschouwt de strafbare feiten als aanrandingen van de rechtsorde en de door haar geregelde gemeenschap.

b) Ned. Recht

De voornaamste bron van het Ned. s. is het Wetboek van Strafrecht (1881, ingevoerd 1886). Een groot aandeel daaraan had de Leidsche hoogleeraar, later minister van Justitie, mr. A. E. J. Modderman.

Strafrecht wordt geregeld in wetten of op wetten steunende bepalingen (bijv. gemeentelijke politieverordeningen). Dit geldt intusschen ook voor andere deelen van het recht.

Lit.: van Hamel (1895); Simons (2 dln. 1904-’07); Gewin (1907); Zevenbergen (1924); Pompe (1935); Vos (1936). Pompe.

c) Vlg. het Belg. recht is strafrecht het geheel van rechtsregelen, dat het opleggen van straffen door den staat regelt. S. behoort in België tot het publiek recht, daar het de betrekkingen regelt tusschen de gemeenschap en den enkeling. De voorn. bron van het Belg. s. is het wetboek van 1867; het werd opgesteld door een commissie van juristen, waarin de hoogleeraren Haus en Nypels een overwegenden invloed uitoefenden. Het Belg. strafwetboek is geheel gegrondvest op de beginselen van de klassieke school.

Lit.: Vliebergh, Beginselen van S. (z.j.), Schicks, Beginselen van S. (1892); de Hoon, Grondbeginselen van het Belg. S. (1896); id., Principes généraux du droit belge (1879); Thirv, Cours de droit criminel (1909); Nypels en Servais, Le code Pénal belge interprété (1896); Schuind, Traité pratique criminel (1936). Collin.

d) Kerkelijk strafrecht is het recht der Kerk om, onafhankelijk van welke menschelijke macht ook, haar onderdanen, die zich aan een delict hebben schuldig gemaakt, te bedwingen door ➝ straffen, die zoowel geestelijk als tijdelijk kunnen zijn (C.I.C. can. 2214 § 1). Dit recht spruit voort uit de natuur zelf der Kerk als hoogste maatschappij, die het hoogste en meest noodzakelijke doel heeft, dat wel in het andere leven is gelegen, maar hier door de Kerk als maatschappij voor alle leden moet bereikt worden, en waaraan alle leden voor zich en voor de anderen moeten medewerken. Daarom is de Kerk juridisch volmaakt, d.i. heeft zij recht op alle middelen, noodig om haar doel te bereiken. Onder deze middelen behooren ook de straffen, die, omdat de Kerk tot leden heeft menschen bestaande uit ziel en lichaam, ook tijdelijke gevolgen moeten hebben. Anders zouden de onwilligen niet kunnen gedwongen worden het doel na te streven (= de wetten te onderhouden) of de orde te herstellen (= zich te voegen naar de rechterlijke macht). Groote vraag is of het recht der Kerk ook zuiver vindicatieve straffen omvat, zooals de Staat die toepast. Als men daaronder verstaat straffen, die de orde herstellen, is er geen verschil tusschen Kerk en Staat. Maar wanneer men eronder verstaat straffen, die onherstelbare gevolgen hebben, of straffen, die niet op de eerste plaats bedoelen den wil te buigen, doch alléén op het uiterlijke werken van den mensch, dan is er een wezenlijk verschil tusschen Kerk en Staat, omdat het doel van de Kerk eigenlijk niet in deze wereld ligt en zij op de eerste plaats moet bereiken, dat de wil der menschen op het einddoel gericht worde: de orde in de Kerk wordt daarom vnl. verstoord door den kwaden wil, in den Staat vnl. door de uitwendige handelingen. Het voornaamste doel der Kerk bij de uitoefening van het strafrecht is de medicinaal-bekeering van den delinquent, omdat wanneer dit bereikt is, de andere doeleinden (orde-herstel, boete, af schrik) van zelf reeds voor het grootste deel bereikt zijn. Dit is de reden, waarom het kerkelijk s. vóór en boven alles straffen toepast, die gericht zijn op het breken van den onwil. Vgl. ➝ Censuur (4°) en ➝ Proces (kerkelijk).

Drehmanns.

d) ➝. Voor het speciale militaire strafrecht, zie ➝ Militair strafrecht.