Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Schiedam

betekenis & definitie

Gem. aan het Schie, in de prov. Z.Holland.

Opp. 840 ha (klei en laagveen), ca. 62 500 inw. (w.o. 43, 7% Ned. Herv., 36, 2% Kath., 8,8% Geref.).In de 17e eeuw werd de handel door concurrentie van Rotterdam meer beperkt tot den handel in granen; dit was mede de oorzaak tot het oprichten van branderijen (hiermede staat de gisthandel in verband). In 1885 telde S. er 415, in 1932 waren er echter nog slechts 7. Verdere middelen van bestaan zijn scheepswerven, houtzagerijen, glasblazerijen en chemische fabrieken. De havens van S. liggen aan den mond van het Schiedamsche Schie en aan den Nieuwen Waterweg (o.a. de Wilhelminahaven, gegraven in 1914, voor schepen met een diepgang tot 9,60 m).

De voornaamste gebouwen van S. zijn de Groote of St. Janskerk, de Gasthuiskerk, het kleine stadhuis (ca. 1700) en de beurs (1792). Het uiterlijk der nieuwe wijken van S. is fraai. Het Park en het Sterrebosch zijn ontspanningsplaatsen. Hakewessel.

Geschiedenis

S. werd in 1268 gesticht door ➝ Aleid van Holland en Henegouwen, die door dijkaanleg een bocht van Schieland’s Hoogen Zeedijk ten Z. van Ouwerschie (thans Overschie) en Nieuwerschie (thans het gehucht bij de rolbrug halverwegen Overschie-Schiedam) afsneed, het aan de „Nieuwe Schiedam” ontstane dorp van visschers en schippers in 1262 aan een kerk hielp en van haar neef Floris V stadsrechten er voor verwierf (1275). Zij stichtte er het kasteel, welks ruïne als „huis van Mathenesse” aan het Overschiesche plein over is. De stad werd in 1350 omwald. Tijdelijk was zij schakel in verkeer en handel tusschen Zuid-Holland en Zeeland; op den duur overvleugelde het gunstiger gelegen Rotterdam het in deze functie. In de M.E. was de haringvangst het voornaamste middel van bestaan; in de 15e en 16e e. werd de handel met de Oostzeelanden van belang. Aan het eind der 17e eeuw werd de jeneverstokerij met appendente bedrijven de hoofdbron van bestaan. Een aanmerkelijke aanwas der bevolking was het gevolg; de immigranten kwamen deels uit Brabant, deels uit Duitschland; zij waren grootendeels Kath. Zoo werd de 18e eeuw de tijd der geleidelijke „verroomsching” van S. De oude ambachten werden bijna uitsluitend door Protestanten uitgeoefend. Een steeds heftiger anti-papisme van de „oude burgerij” beheerschte de tweede helft der 18e en het grootste stuk der 19e eeuw. Ondanks den bloei van de jeneverindustrie bleef S. in de 19e eeuw een stadje van geringe beteekenis; de snelle achteruitgang van dit bedrijf aan het eind der eeuw veroorzaakt veel emigratie, vooral van Katholieken, waardoor het percentage Katholieken daalde (omstr. 1795 ca. 50%; 1930: 33%). In 1795 telde S. ca. 9100 inw., 1899: 27 000, 1930: 52 000. Sedert 1880 is langzamerhand de gevarieerde industrie toegenomen, die thans hoofdbron van bestaan is.

Het middeleeuwsche S. is vooral beroemd door het heldhaftig lijden van de mystieke maagd ➝ Liduina; de ter harer herinnering boven haar graf gebouwde kerk werd later vervangen door de (sedert 1672 Hervormde) St. Janskerk. Ook bezat S. een zeer oud Begijnhof (gesticht vóór 1271) en vsch. kloosters. Na de Hervorming is de stad, na een priesterloozen tijd van 40 jaren, sinds 1610 bediend door seculieren (statie aan de Dam, thans aan de Oud-Bissch.-Clerezij) en Dominicanen. Eerst in 1853 werd weer een seculiere statie te S. gesticht (Nieuwe Haven, S. Liduina); thans telt S. 4 parochies, waarin zich een rijk-geleed Kath. leven ontplooit. Lit.: K.

Heeringa, Beschr. v. S. (I, 1910); id., Uit de gesch. v. S. (in: Bijdr. voor Vad. Gesch. en Oudheidkunde, 4e reeks, X 1911); G. A. Meijer O.P., Kerkel.

Schied. vóór de Herv. (in: Bijdr. bisd. H. XXI, 1 vlg.): id., Gedenkb. der Dom. (1912); A. J. van de Ven, Het kruisbroedersconvent te S. (in: Bijdr. bisd. H. XLIII en XLIV).