Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Sage van den Zwaanridder

betekenis & definitie

Middeleeuwsche, oorspronkelijk waarschijnlijk Lotharingsche sage, of vertelsel, dat met de kruisvaartromans, in het bijzonder met Godfried van Bouillon, verbonden werd. In den Franschen roman Chevalier au Cygne en in een nog bewaard Nederlandsch volksboek wordt verhaald, hoe op den rijksdag van Nijmegen de hertogin van Bouillon, van ontrouw beschuldigd, geen kampvechter vindt om haar eer te wreken.

Plots verschijnt een bootje, door een zwaan getrokken, waaruit Helias, de zwaanridder, stapt. Deze verdedigt de hertogin, redt haar eer en huwt haar dochter Clarisse, die hem een dochter baart, Ida.

Als Clarisse hem, tegen zijn verbod, om zijn oorsprong vraagt, moet hij van haar scheiden. Ida trad in het huwelijk met Eustachius van Boonen, Boulogne, uit welk huwelijk Boudewijn, Eustachius en Godfried van Bouillon geboren werden.

Deze sage werd dan verbonden met een kruisvaartroman, waarin een abt van St. Truiden een voorname rol speelt: door zijn tusschenkomst zag de sultan Cornumarant, die naar onze landen gekomen was om den jongen Godfried te vermoorden, van zijn plan af; van dezen roman zijn ons enkele Middelnederlandsche fragmenten bewaard.

Een andere roman, Elioxe, heeft de benaming Zwaanridder willen verklaren door de bewerking van het Lotharingsche sprookje van de zwaankinderen: zes knapen en een meisje, geboren van de fee Elioxe; de knapen verliezen den gouden ketting, waarmee zij geboren waren, worden in zwanen veranderd en door hun zuster opgevoed. Vijf kunnen door oplegging van den gouden ketting opnieuw hun menschengedaante terugkrijgen: één blijft zwaan, die zich aan een zijner broeders, den zwaanridder, hecht en hem overal volgt.

Latere versies, Duitsche redacties en ook ons volksboek brengen het sprookje in verband met dat van de booze schoonmoeder, die de zeven kinderen van haar tegen haar zin gehuwden zoon wil laten dooden; ze kunnen gelukkig ontsnappen en door een kluizenaar, Elias, opgevoed worden; maar aan zes wordt de ketting ontnomen en deze worden zwanen; vijf krijgen door oplegging van den ketting hun menschengedaante terug; de zesde blijft zwaan; en nog met andere sprookjesmotieven.In het Middelhoogduitsch komt de sage voor aan het einde van Wolfram von Eschenbach’s Parzival, waar de held Loherangrin (= Loherenc Garin) heet en graalridder wordt; in een afzonderlijk epos Lohengrin, dat op Parzival berust, en bij Konrad von Würzburg. Wagner behandelde haar in zijn muziekdrama Lohengrin. De zwaanriddersage werd niet alleen, door Godfried van Bouillon, verbonden met het huis van Brabant en de Brabanders, maar ook met dat van Kleef en van Arkel. Van Maerlant dreef er den spot mee.

Uitg. der fragm.: in: Kalff, Epische fragmenten (blz. 250 vlg.). — Lit.: Over het volksboek zie G. Schotel, Volksboeken en volkssprookjes (1874, blz. 44). Over een Zwaanridderroman in de 12e eeuw, zie: Stracke, in: Tijdschr. taal- en letteren (1926, blz. 184). Er bestaat een omvangrijke lit. over de sage, zie Märchenlexikon, De Gruyter i.v.

V. Mierlo.