Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Sacrament

betekenis & definitie

I. Genademiddel.

A) Theologisch. Een s. is een uitwendig zichtbaar teeken, waardoor → genade wordt aangeduid en gegeven.
a) Men spreekt van s. van het → Oud Verbond [o.a. → besnijdenis en Paaschlam (→ Paschen)], die volgens de leer der godgeleerden de genade beteekenden en doordat de ontvangers erin geloofden, hen geschikt maakten om de genade te ontvangen. De s. van het → Nieuw Verbond zijn echter zelf de oorzaken van het ontvangen der genade, en niet enkel teekenen (Conc. van Trente, zie Denzinger Enchiridion nr. 843). Volgens de meer algemeene meening komt deze werking der s. overeen met die van een werktuig, zoodat we zeggen moeten, dat God door middel van het s. de genade geeft, evenals een mensch door middel van een pen schrijft. Volgens sommige theologen moet men hier spreken van een physische oorzakelijkheid, volgens andere van een moreele werking.
b) In het uiterlijk teeken van het s. onderscheidt men stof en vorm (materia en forma, Denz. 895). Onder stof verstaat men dan het water, het brood, de olie enz., die de bedienaar gebruikt, alsook dat gebruiken zelf, terwijl met vorm worden bedoeld de woorden, die de bedienaar uitspreekt en waardoor de handeling haar volledige beteekenis krijgt.
c) Er zijn in de Nieuwe Wet zeven s. (Lucius III „Ad abolendum”, Denz. 402; Trente, Denz. 844), alle door Christus ingesteld; dit weten we door de overgeleverde leer; de H. Schrift verhaalt ons slechts de instelling van Doopsel, H. Eucharistie en Biecht, en vermeldt ook het bestaan van het H. Oliesel.
d) Uitwerking: de s. geven vergiffenis der zonden en de → heiligmakende genade of vermeerdering daarvan (Denz. 847, 849). Ook geven ze alle een genade van bijstand of → dadelijke genade, overeenkomstig hun speciale beteekenis en het doel, waarvoor ze zijn ingesteld. Bovendien drukken Doopsel, Vormsel en Priesterschap een eeuwigdurend → merkteeken in.
e) Voor de geldigheid van het s. wordt van den kant van den ontvanger vereischt, dat hij een levend persoon zij, die, wanneer hij daartoe in staat is, reeds geloovende is en den wil heeft het s. te ontvangen (Denz. 411 en 1536). Wat de geoorloofdheid betreft, wordt voor de s. der dooden (→ Doopsel en → Biecht) daarenboven vereischt, dat hij een, minstens onvolmaakt, → berouw heeft over zijn zonden (Denz. 411, 741,849,850), en voor de s. der levenden (→ Vormsel, → Priesterschap, H. → Eucharistie, → Huwelijk en → Oliesel), dat hij in → staat van genade is. Heeft de ontvanger echter door op ongeoorloofde wijze het s. te ontvangen, een beletsel (obex) gesteld voor de genade, dan wordt toch door Doopsel, Vormsel en Priesterschap liet merkteeken ingedrukt. En wanneer het beletsel door een goede Biecht of een volmaakt berouw wordt weggenomen, geven Doopsel, Vormsel, Priesterschap, Huwelijk en Oliesel alsnog hun genade (herleving, reviviscentie van het s.).

Van den kant van den bedienaar wordt voor de geldigheid vereischt, dat hij de macht heeft om het s. toe te dienen (Denz. 853, 855). In het algemeen is daarvoor de priester aangesteld. Het Doopsel kan door ieder mensch worden toegediend, het Vormsel en het Priesterschap zijn echter aan den bisschop voorbehouden. Bovendien moet de bedienaar de meening hebben „te doen wat de Kerk doet” (Martinus V, Denz. 672). De geldigheid vereischt echter niet, dat de bedienaar in staat van genade zij of zelfs dat hij gelooft in de werking der sacramenten. Het s. werkt dus niet krachtens de deugd, enz. van den persoon, die het toedient (ex opere operantis), maar enkel uit kracht van de gestelde daad zelf (ex opere operato) (Trente, Denz. 851).

f) Hoewel God iemand zalig kan maken buiten de s. om, is toch de normale weg, waarop Hij iemand tot het eeuwig leven brengt, die der sacramenten, die geheel het menschenleven omspant (Denz. 847, 996).
g) De werking der s. is onderscheiden van → magie, doordat zij niet domweg verbonden is aan het zeggen van woorden of het stellen van ritueele handelingen, maar afhangt van de bedoeling van den bedienaar en de gesteltenis en bedoeling van den ontvanger, en slechts onder rechtstreeksche inwerking van God tot stand komt.

Lit.: v. Coppenolle, Alg. Sacramentenleer (1927); P. Potters, Verklaring van den Katechismus (VI 1931). v. d. Putte.

B) Liturgisch

De Christelijke liturgie is in wezen het werk van Christus zelf, op aarde door de Kerk, uit haar eigen naam en uit dien der geheele schepping, voortgezet. Dit is vnl. waar voor Christus’ Offer, dat Hij voortgaat op te dragen door Zijn priesters in de H. Mis. Het vormt de kern en het middelpunt der geheele liturgie; de sacramenten hechten zich eraan als aan hun bron. Zij zijn aldus, evenals het Offer, handelingen van den openbaren cultus, en zij zijn dit bovendien om de officieele hulde, die zij brengen aan Gods Barmhartigheid en Oppermacht, waarvan alle bovennatuurlijke gaven komen. Als openbare godsdienstige handelingen raken zij de geheele Gemeenschap, en zoo werden voorheen ook alle geloovigen uitgenoodigd tot bijwoning der toediening van Doopsel, Vormsel, Wijdingen enz., zoowel als van de verzoening der boetelingen.

Het is dus begrijpelijk, dat zij in de oudste liturgische boeken (→ Traditio Apostol., → Euchologion van S. Serapion, → Apostolische Constituties) alle tezamen, met de H. Mis, zijn opgenomen; hetgeen heden in het Byzantijnsche Euchologium nog het geval is. Lang droeg dan ook het oude Rom. missaal den naam van Liber sacramentorum; in het Westen werd later de H. Mis afgescheiden van de rest en deze laatste ondergebracht in de Ordines romani (→ Ordo), → Pontificale, en → Rituale Romanum. De ritus der S. is in wezen overal dezelfde; vsch. onderdeelen werden geleidelijk toegevoegd. Deze zijn niet als loutere ceremonies te beschouwen; zij bezitten, als alle → sacramentaliën, een eigen krachtdadigheid.

Vgl. verder de afzonderlijke sacramenten op hun eigen trefwoord.

Lit.: zie onder → Sacramentale. de Puniet.

C) Sacramenten en opvoeding

Door het H. Doopsel krijgt het kind een goddelijk recht op Christelijke opvoeding. Deze heeft ten doel de doopgenade te bewaren en te ontwikkelen. Daartoe doet men het kind de waarde en gevolgen ervan begrijpen: verklaring der ceremoniën, viering van den doopdag als de eigenlijke geboortedag, vernieuwing der doopbelofte. De biecht moet men het kind leeren aanwenden om de gevolgen der erfzonde te vernietigen en gelijkvormig te worden aan Christus. Men leere het dus zijn geweten onderzoeken, vooral zijn hoofdfout ontdekken (zelfkennis), berouw verzorgen en voornemen maken.

Het moet den biechtvader onbevreesd leeren zien met geloof. Zich vooral beschuldigen van de hoofdfout of het bijzonder punt en de blijdschap over de vergiffenis met de genade van het s. leeren aanwenden tot levens verbetering. Bij het H. Sacrament des Altaars is de taak van den opvoeder: door verdieping van kennis liefde wekken. Uit deze liefde ontstaat het verlangen, de innerlijke drang naar Jesus. En hieruit de ware Eucharistische daad: bezoek, Communie, en het opdragen der H. Mis. p. Gervasius.

Lit.: M. Gatterer S.J., Kinderseelsorge (1924).

D) Sacramenten bij de Protestanten

De Protestanten verwierpen vijf en behielden twee s. n.l. Doop en Avondmaal. Volgens de Prot. zijn de s. „heilige zichtbare waarteekenen en zegelen, van God ingezet, opdat Hij ons door het gebruik daarvan de beloften der Evangelies te beter te verstaan geve en verzegele” (Heidelb. Cat. antw. 66). De Doop beteekent en verzegelt de afwassching der zonden door het bloed van Christus, het Avondmaal de gemeenschap, de mystieke unie met den Heiland. Het s. bevestigt en verzegelt hetgeen reeds door het geloof bezeten wordt.

De s. zijn niet strikt noodzakelijk tot zaligheid, want deze laatste is volgens de Prot. alleen aan het geloof verbonden. Er bestaat slechts een noodzakelijkheid des gebods. De kinderen van geloovige ouders, opgenomen in het genadeverbond, zijn reeds voor den Doop met het geloof begiftigd en gerechtvaardigd. Doopsgezinden, Baptisten en Anabaptisten verwerpen den kinderdoop.

Lit.: H. Bavinck, Geref. Dogmatiek (IV); A. Janssens, Het Hedendaagsche Anglicanisme (1930); J. Lammertse Lz., Het Protestantisme (III en IV 1938) ; A. Kuyper, E Voto Dordraceno (I-IV, z.j.).

Zie voorts → Doopsel, → Avondmaal (Laatste). Lammertse.

E) ln de Christelijke symboliek worden de s. weergegeven door een regenboog met zijn 7 kleuren. De symbolische kleuren zijn: wit (Doopsel), geel (Vormsel), groen (Eucharistie), rood (Biecht), zwart (Oliesel), paars (Priesterschap), blauw (Huwelijk). Voor de iconographie zie de afzonderlijke sacramenten. p. Gerlachus.

II. H. Sacrament des Altaars of Allerheiligst Sacrament, bij de katholieken gebruikelijke benaming voor de geconsacreerde H. Hostie. Zie hiervoor verder → Avondmaal (Laatste), Communie, Eucharistie, Mis.

Vereering van het H. Sacrament. Na de aanbidding van God in Zichzelven, de aanbidding van de H. Drievuldigheid, die hemel en aarde vervult en door de genade in ons woont, is de vereering van het H. Sacrament de schoonste en vruchtbaarste godsvrucht der Katholieke Kerk. Daardoor vereenigt zich de Christen het innigst met den ons gegeven Menschgeworden Middelaar Jesus Christus, die dit H.

Sacrament instelde om door deze werkelijke gedachtenis van Zijn Zoendood het rijkst in de vruchten daarvan te doen deel en. Vandaar dat in de vereering van het H. Sacrament het opdragen en bijwonen van de H. Mis op de eerste plaats komt. Op de tweede plaats, ten deele reeds in den eersten vorm begrepen, komt het naderen tot de H. Tafel om de H.

Communie te ontvangen, terwijl op de derde plaats komt de aanbidding en vereering van Jesus, wonend in het Tabernakel. Hieraan sluit als een meer verwijderde aan de bouw en versiering van kerken en kapellen, waar de H. Mis kan worden gelezen en het Allerheiligste kan worden bewaard. Een vijfde en laatste vorm zijn de kerk- en altaarwachten ter verdediging van het Allerheiligste. Voor al deze vormen van vereering zijn genootschappen en vereenigingen opgericht, te veel om alle te vermelden. Bij alle vormen houde men steeds het hoogst, wat op de eerste plaats komt.

Er is een hiërarchie van waarden, die niet mag worden verwaarloosd. Hoewel het soms kan schijnen, dat de godsvrucht tot Maria die tot het H. Sacrament overtreft, is het bij scherper onderscheiding duidelijk, dat dit op verre na niet het geval is en overal de godsvrucht tot Maria gevoed wordt uit de godsvrucht tot het H. Sacrament en daartoe weder opwekt. Vgl. ook → Uitstelling van het H. Sacrament. Brandsma Voor de Sacramentswonderen van Amsterdam en Hasselt, zie → Heilige Stede; voor dat van → Bolsena, zie aldaar.

Van den Sacramente van der Nyeuwervaert, zie hiervoor → Nyeuwervaert.