Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Rome

betekenis & definitie

Hoofdstad van het koninkrijk Italië en middelpunt der geheele Kath. wereld (➝ Vaticaansche Stad); opp. 17 km² ; ruim 1 000 000 inwoners.

I. Aardrijkskunde en economie.
A) Ligging. R. ligt op 13-80 m hoogte boven den zeespiegel, aan weerszijden van den Tiber, 27 km van de monding, te midden van de uit vulkanische tufsteen bestaande Romeinsche Campagna. Het gematigd warme klimaat heeft groote schommelingen (zomergemiddelde 23,6° C, wintergemiddelde 7,5° C). Van oudsher lag de stad zeer gunstig, omdat een eilandje gelegenheid bood de rivier over te trekken; de kleine zeeschepen konden tot hier de rivier opcaren; de heuvels boden bescherming tegen overstrooming ; tufsteen en travertijnsche steen waren als bouwmateriaal beschikbaar, Carrarisch marmer kon gemakkelijk worden aangevoerd; de nabije bergen boden helder drinkwater en in den zomer koelte en gezondheid.
B) Bevolking. Het aantal inwoners heeft in den loop der eeuwen zeer gevarieerd: in den bloeitijd van het keizerrijk gaan de schattingen tot 2 millioen; ca. 1500 zou dit gedaald zijn tot ca. 50 000; in 1861 bedroeg het 184 000. Sinds R. hoofdstad van het nieuwe koninkrijk werd, wies het aantal snel aan tot meer dan één millioen. Vreemdelingen uit alle deelen der wereld zijn aanwezig in verband met de godsdienstige en cultureele beteekenis van de stad.
C) Bestuur, enz. Het bestuur wordt waargenomen (sinds 1926) door een podestà met den titel governatore, benoemd door de regeering, evenals het raadgevend lichaam: Consultà. R. is residentie des Konings, zetel van de Corporatieve Kamer, van de leiding der Fascistische partij, van de voornaamste bestuurslichamen, staatsinstellingen, hof van cassatie, van de internat, handelskamer, van vele gezanten en consuls. Daarnaast is R. de zetel van den paus, van het college van kardinalen, van de pauselijke bestuursinstellingen, gezanten bij den Pauselijken Stoel geaccrediteerd, enz.
D) Middelen van bestaan, enz. R. heeft vóór alles beteekenis om zijn plaats in het centrum der Kerk. Het groote vreemdelingenverkeer betreft het Vaticaan en de talrijke kerken. Daarnaast komt het bezoek aan musea, bibliotheken en oudheden. Als zetel der wereldlijke overheid trekt het eveneens talrijke bezoekers. Vooral in de laatste jaren wordt de stad verfraaid, oude bouwwerken blootgelegd en het verkeer verbeterd, om den toeloop te bevorderen. De industrie is van minder beteekenis; er is veel kunstnijverheid (goud, ceramiek, mozaïek), daarnaast wapens, vliegtuigen, papier, meel. De voornaamste drukkerijen van Italië zijn er gevestigd.
E) Verkeer. In de binnenstad wordt dit onderhouden door autobussen, in de buitenwijken door tramlijnen. R. is een belangrijk kruispunt van wegen en spoorwegen en heeft een hoofdstation naast vier kleinere stations. De vliegdiensten strekken zich uit naar alle grootere Ital. steden, benevens naar Alexandrië, Barcelona, Tunis, Parijs, Weenen, Berlijn, Konstantinopel, enz. Het vliegveld ligt 3 km ten N. van Rome, de watervlieghaven ligt aan den mond van den Tiber bij Ostia (Idroscalo Carlo del Prete). Zeehaven is Civitavecchia. Het radiostation San Paolo ligt 4 km ten Z. van Rome.
F) Omgeving. Deze is rijk aan mooie uitstapjes, vergezichten en bezienswaardigheden. Bij de poort San Sebastiano vangt de Via Appia aan, de oude Romeinsche heerweg, die langs vele bouwwerken voert. Buiten de poort San Paolo ligt de bekende, 35 m hooge heuvel der scherven, de Monte Testaccio, met het bekende Prot. kerkhof (graf van Shelley). Aan de overzijde van den Tiber de Monte Mario, 140 m boven de zee, met een mooi uitzicht; in het Oosten, buiten de poort San Lorenzo, het rijk met monumenten versierde Kath. kerkhof. Talrijke bezoekers trekken naar het vulkanische Albaner gebergte, naar Tivoli met de Villa d’Este en naar Bagni met de zwavelbaden. Een electrische tram voert naar het zeebad Ostia en ook het pauselijk paleis te Viterbo is zeer in trek.

Lit.: A. de Waal, Rompilger (121925) ; Roma Sacra, Ein Bilderzyklus (1925); F. Stahl, R. das Gesicht der ewigen Stadt (1929); O. Kaemmel, R. und die Campagna (41925); L. Bertarelli, R. e Dintorni (1931); E. Sobrero, Roma (1932); G. Faure, Rome (z.j.). Heere.

G) Bezienswaardigheden (voornaamste profane en Christelijke). R. met zijn eeuwenoude roemrijke geschiedenis biedt den bezoeker een variatie van monumenten en kunstschatten zooals geen andere stad ter wereld: zij omvatten een tijdperk van 25 eeuwen. In R.’s musea vinden wij de schatten van Egypte, KleinAzië, Griekenland, West-Europa en de vele karakteristieke cultuurgoederen uit alle missielanden (ethnographisch en missiologisch museum in het Lateraan en in het Museo Kircheriano).
a) Uit den heidenschen tijd zijn over: vele meesterwerken van beeldhouwkunst: de Apollo van Veii in het Etruskisch museum; de stervende Galliër en de Venus Capitolina in het museum van het Capitool; de doorntrekker, de wolvin met Romulus en Remus, de wagenmenner, het meisje met de duif, de neerstijgende Nike in het paleis der Conservatoren; de Laocoöngroep, de Apollo van Belvedere, de Hermes in het ➝ Vaticaan; de Stoel van Venus, de Apollo in het Nationaal museum.

De monumentale bouwwerken van het heidensche Rome dateeren bijna alle uit den tijd der keizers (27 v. Chr.-312 n. Chr.). Het zijn deels grafmonumenten, als het Mausoleum van Hadrianus, thans ➝ Engelenburcht, en van Augustus (Augusteo), deels tempels of gebouwen van openbaar nut als de basilieken, de thermen en theaters, of ook triumph- en gedenkteekens als de bogen van Titus, Septimius Severus, en Constantijn, de zuilen van Trajanus en Hadrianus, de uit Egypte gevoerde of naar Egyptisch model geslagen obelisken, verder de resten van keizerlijke paleizen, aquaducten en do Aurcliaanschc stadsmuur.

Van de tempels en basilieken, die zich bijna alle op het Forum Romanum en de Fora der keizers bevinden, zijn gewoonlijk slechts ruïnen over: marmeren vloeren met basementen van zuilen, muurbrokken met enkele stukken van een architraaf en kroonlijst en hier en daar enkele hoog oprijzende zuilen, bijv. die van den tempel van Saturnus, van Concordia, van Castor en Pollux, van Vesta; beter zijn de tempels bewaard gebleven, als zij later tot kerken werden ingericht, zooals het ➝ Pantheon, de tempel van Antonius en Faustina (thans S. Lorenzo in Miranda), het volkomen intact gebleven ronde tempeltje van Fortuna (Vesta) en het vierkante van Fortuna Virilis op het plein van de Bocca della Verità. Ook van de uitgestrekte, meesta vijfschepige zuilenhallen of basilieken, die voor rechtszittingen, beurszaken, geldwissel en conversatie dienden en vaak een bibliotheek bezaten, kennen wij in den regel slechts het grondvlak, zooals van de Basilica Ulpiana op het Forum van Hadrianus, of de Basilica Aemilia en Julia op het Forum Romanum. Alleen van de basiliek van Maxentius of Constantijn is het eene zijschip bijna geheel behouden, overwelfd door drie hooge bogen; de daaraan vastklevende resten van het middenschip toonen, welke een ontzaglijke ruimte de Romeinen op een 40 m hoogte hebben durven en kunnen overwelven. Van de theaters is het Theatrum Flavianum, thans ➝ Colossum genoemd, wel het meest imposant, maar ook het kort geleden ontmantelde Teatro di Marcello is een goed voorbeeld van de Romeinsche monumentale bouwkunst. De voorliefde der Romeinsche keizers en van hun architecten voor het grootsche blijkt niet minder uit de ontzaglijke thermen van Caracalla en Diocletianus: uit de overgebleven machtige muurblokken van die van Caracalla kan men nog goed de plaatsen terugkennen, die bestemd waren voor koude, warme en heete baden, voor de athletiek, voor wandelingen en boekerijen.

De resten van de thermen van Diocletiaan boden plaats voor een groot Kartuizerklooster en thans het nationaal museum, benevens de ruime kerk van S. Maria degli Angeli en vsch. andere gebouwen. Minder goed te reconstrueeren zijn de keizerlijke paleizen op den Palatijn, maar de veelkleurige marmeren vloeren, de nymphea, de tuinen, de kolossale onderbouw en de grotesken van het gulden huis van Nero geven nog een beeld van de macht, rijkdom, levensverfijning van deze dikwijls wreede wereldbeheerschers.

b) Uit Christ. tijd zijn meesterstukken van plastische kunst aanwezig: de Moses van Michelangelo in de kerk van S. Pietro in Vincoli; de grafmonumenten van de St. ➝ Pieter en de beelden van Bernini in de Galleria Borghese; meesterstukken van schilderkunst als de fresco’s in het Vaticaan, in de Farnesina en in vele kerken; de talrijke paneelen en doeken in de Vaticaansche Pinacotheek, de Galleria Barbarini, Colonna, Corsini, Doria, en de G. d’arte moderna, en in de meeste kerken en paleizen: werken van Giotto en Cavellini, van de Umbrische en Toscaansche meesters uit de vroeg-Renaissance, van Michelangelo en Raffael en hun leerlingen, van de Caracci, Caravaggio, Guido Reni en Domenechino; kostbare mozaïeken uit vsch. eeuwen (S. Costanza, S. Pudenziana en Maria Maggiore, S. Cosma e Damiano, S. Agnese en S. Lorenzo, beide buiten den muur, S. Cecilia, S. Clemente enz.).

Wat de bouwkunst betreft zijn het vooral de ➝ catacomben en de kerken, die de aandacht van den bezoeker ten volle waard zijn; de groote basilieken St. ➝ Pieter, St. ➝ Paulus, St. Jan van ➝ Lateranen en de S. Maria Maggiore; deze laatste, de grootste der Mariakerken in Rome, dateert uit de 4e eeuw en werd in 432 na het Concilie van Ephese door paus Sixtus III aan Maria toegewijd; met haar vijf schepen, haar spaarzame verlichting in de zijbeuken, haar recht architraaf heeft zij nog goed den ouden basiliekvorm bewaard, ook al zijn enkele van haar mooie lijnen eenigszins gebroken door de latere, overigens ook fraaie, aangebouwde kapellen. Ook uiterst interessant zijn de kleinere kerken, zoowel die uit de weelderige periode der eerste Christelijke keizers als uit latere eeuwen: de thans geheel gerestaureerde S. Sabina, en de S. Maria in Cosmedin, S.

Lorenzo buiten de muren en de S. Clemente. Deze laatste is vooral merkwaardig om de vsch. cultuurlagen, die hier, met eeuwen tusschen-ruimte, boven elkaar zijn bewaard gebleven. Boven aanzienlijke muurresten uit den tijd van de Rom. republiek liggen een Mithras-grot en deelen van een Romeinsch huis (van paus St. Clemens I?) uit de le eeuw; daarboven een kerk uit het midden der 4e e., die gedeeltelijk een onderkerk vormt van de thans nog bestaande St. Clemens-basiliek uit het begin der 12e e.

Aantrekkelijk zijn ook de liefelijke kloosterhoven, de chiostri, intieme tuintjes omgeven door een wandelgang, die gevormd wordt door fraaie, dikwijls gedraaide en altijd met mozaïek versierde zuiltjes, die ’n afhellend dak dragen, zooals bij de St. Jan van Lateranen, St. Paulus, S. Quattro Coronati, S. Lorenzo buiten de muren, alle aangelegd en versierd in de 12e en 13e e. door een lid van de kunstenaarsfamilies van Vasaletto of der Cosmaten.

De Renaissancetijd schonk aan Rome opnieuw prachtige kerken, beroemd om haar nobele verhoudingen en halfronde bogen, de meesterlijke fresco’s van Pinturicchio, Perugino e.a.: St. Pieter, S. Maria del Popolo, S. Maria della Pace, S. Pietro in Montorio, benevens enkele voorportalen als dat van S. Pietro in Vincoli, S.

Dodeci Apostoli. Maar bij dit alles blijft toch de Barok de stijl, die het meest in den Romeinschen kerkstijl domineert en den eigenlijken aanblik aan de eeuwige stad heeft gegeven. De meesters Bernini, Da Cortona, Maderna, Borromini schiepen toen de Gesù, de Chiesa nuova, S. Maria in Capitelli, de gevels en versiering van talrijke andere kerkgebouwen, van St. Jan van Lateranen, van St. Pieter, S.

Carlino, S. Agnese op de Piazza Navona (beide laatste van Borromini). Ook de profane bouwwerken en de stadspleinen met hun sierlijke fonteinen danken grootendeels hun ontstaan aan den Baroktijd: het Quirinaal, het Palazzo Doria, Chigi, Pamphili, Borghese, de Villa Medici en Madama, ofschoon ook die der M.E. (behalve eenige huizen de Torre delle Milizie, dei Conti, dei Colonna, del Grillo, dei Capoci, della Scimmia, dei Margani) niet geheel ontbreken. Enkele uit den Renaissance-tijd domineeren zelfs, als het Palazzo Venezia, thans regeeringsbureau van Mussolini, de Cancellaria, het Palazzo Farnese, terwijl zich in de Borgo’s, Via Giulia en het Campo Marzio nog vsch. dergelijke fraaie bouwwerken bevinden. Zeer vele der genoemde gebouwen en kunstwerken zijn in deze encyclopaedie bij de diverse trefwoorden of bij algemeene artikelen (bijv. Bouwkunst, Italië e.d.) afgebeeld.

Lit.: Jordan, Topogr. d. Stadt R. im Altertum (3 dln. 1878-1907); Gilbert, Gesch. u. Topogr. d. Stadt R. im Altertum (3 dln. 1883-’90); L. Homo, La Rome antique (1921); Ch. J.

Hülsen, Forum und Palatin (1926); G. Lugli, I Monumenti ant. di R. e suburbio (dl. I: La zona archeologica, 1931): Enciclopedia Italiana (XXIX, 589928); Leopold, Poat en Smit, Rome (1937).

H) Rome als godsdienstig, cultureel en wetenschappelijk middelpunt.
a) Godsdienstig. Zie hiervoor onder ➝ Vaticaan en ➝ Vaticaansche Staat.
b) Wetensch. en cultureele instellingen.
1° Pauselijke instituten.

De Pontificia Accademia Scientiarum is de oude Accademia dei nuovi lincei, door paus Pius XI gereorganiseerd 28 Oct. 1936. Zij bestaat thans uit 70 leden, waaronder 37 niet-Italianen, en 15 niet-Katholieken. Haar doel, de bevordering vooral van de natuurkundige wetenschappen, tracht ze te bereiken door voordrachten, onderling contact der leden en het uitschrijven van prijsvragen. Toen zij in 1603 werd opgericht door Federico Cesi en den Nederlander Joh. Heek, was zij een particulier genootschap, maar in 1801 werd zij door Pius VII heropgericht als een instelling van den staat; als zoodanig bleef zij bestaan, maar in 1870 scheidde een deel zich af en werd de Reale Accademia dei Lincei (zie J. Stein, in: Studiën, 1937).

De andere pauselijke genootschappen, soms ook met den titel van academie, opgericht ter bevordering van meer speculatieve wetenschappen, voor theologie, voor liturgie, voor den Kath. godsdienst, voeren een meer bescheiden bestaan. Van beteekenis is echter de Academie voor Christelijke archaeologie, in 1852 opgericht en door Pius XI 11 Dec. 1925 hervormd, die de leiding heeft bij de opgravingen in de catacomben. Zij moet onderscheiden worden van het pauselijke Instituut voor Christelijke archaeologie, opgericht 11 Febr. 1928, om hooger onderwijs te geven in het genoemde vak en daarvoor acad. graden te verleenen.

Behalve dit instituut bestaan er in Rome verschillende pauselijke instellingen van hooger onderwijs, die alle het recht bezitten om graden te verleenen: de ➝ Gregoriaansche universiteit, met het daaraan verbonden Bijbelinstituut en het Oostersch instituut; het Collegium Urbanum of van de Propaganda, opgericht door Urbanus VIII voor de opleiding van missionarissen: het is nog altijd een internaat, dat studenten van 35 naties huisvesting verleent, de lessen worden echter ook door anderen, nl. bewoners van vsch. Romeinsche colleges gevolgd; de Apollinaris, eigenlijk de juridische faculteit van het Seminarium Romanum, verleent graden in het canoniek en Romeinsch recht; het Angelicum onder leiding der Dominicanen, bijzonder voor de Thomistische theologie en philosophie, bezit naast de gewone opleiding voor priesters een cursus formalis en superior en wordt door ruim 600 studenten bezocht; het Antonianum is het internationaal college van de Orde der Franciscanen en wordt alleen door interne studenten van de genoemde Orde bezocht; de hoogere muziekschool, door Pius X gesticht, 3 Jan. 1911 ingewijd en sinds 10 Juli 1914 in het bezit van het recht om graden te verleenen. Dit recht bezit niet het Anselmianum, het internationaal college der Benedictijnen, ook slechts voor interne leerlingen van die Orde bestemd. Het Collegium dei Nobili ecclesiastici, een internaat voor zonen van den Ital. adel, die priester willen worden, en behalve den seminariecursus buitenshuis binnen de muren de lessen volgen, die hen geschikt zullen maken voor posten aan de Curie of in de diplomatie.

Bij dit alles blijven de ➝ Vaticaansche bibliotheek en het archief het voornaamste studie-centrum van het pauselijke Rome. Zie verder ook nog: ➝ Romeinsche colleges. Zie ook ➝ Vaticaansche sterrenwacht.

2° Niet-pauselijke instellingen.

Naast de pauselijke instellingen heeft Rome vele cultureele en wetenschappelijke instituten, die van den staat zijn. Naar de Académie française is gevormd de Koninklijke academie van Italië, waarin voor 40 uitstekenden der Ital. wetenschap plaats is. Zij houden hun vergadering in de Farnesina. Verder de Reale Accademia dei Lincei, die zich in 1870 van de gelijknamige pauselijke afscheidde en haar zetel heeft in het Palazzo Corsini; dan de R. Accademia medica, de R. Accademia di S.

Cecilia en de R. Acc. di S. Luca, waarvan de namen reeds haar bedoelingen aangeven; eveneens verscheidene associaties, comité’s en instituten op de toepassing der wetenschap gericht, en ten slotte heeft Rome een rijksuniversiteit, een technische hoogeschool, een handelshoogeschool, een academie voor schoone kunsten en een voor architectuur.

Van de bibliotheken is de Biblioteca nazionale of di Vittorio Emanuele het best voorzien. Den grondslag vormde de bibliotheek der pp. Jezuïeten en 59 andere geconfiskeerde kloosterbibliotheken, daarna werd ze goed bijgehouden met in Italië verschenen boeken. Zij bevat thans behalve 3 500 handschriften ruim 600 000 boeken. Belangrijk is ook de hiermede eenigszins verbonden Bibliotheca Casanatensis, gesticht door kard. Casanatense en door hem aan de Dominicanen gegeven, maar in 1873 geannexeerd met 5 460 handschriften en 200 000 boeken.

Meer op oudere boeken aangelegd zijn de Bibliotheca Angelica, gesticht door Angelo Rocca, later Augustijn, die ze aan de Orde der Augustijnen schonk, bevattende 125 000 boeken, 1 000 incunabels en bijna 3 000 manuscripten, en de Bibliotheca Vallicelliana, eens in het bezit van de Oratorianen, beide bij de wet van 1873 geannexeerd. Rome heeft een ontelbaren schat boeken, maar het consulteeren er van is niet zoo gemakkelijk als van de Ned. boekerijen.

Rome heeft twee internat, instituten van wetenschappelijk-practischen aard, nl. dat van landbouw en dat voor de unificatie van privaatrecht. Vervolgens hebben vsch. naties er academies of instituten opgericht, hetzij ter vorming van kunstenaars of ter opleiding van geleerden, hetzij voor wetenschappelijk onderzoek: de Amerikaansche academie (voor kunstenaars en geleerden), de British Academy en de Britsche school, de Fransche Academie en de Fransche school, de Duitsche Academie, het Duitsch archaeologisch instituut, de Hertziana voor kunsthistorie en het Pruisisch historisch instituut, de Spaansche academie, de Roemeensche academie en de historische instituten van de Görresgesellschaft, van Oostenrijk, België. Nederland, Tsjecho-Slowakije, Polen, Portugal en Zweden.

Lit.: zie boven, sub G (Bezienswaardigheden).

II. Geschiedenis. Stichting en vroegste geschiedenis zijn met sagen omhuld (zie ook ➝ Romeinsche Rijk sub Geschiedenis). Necropolen onder het oude Forum, op den Esquilinus en Quirinalis wijzen op zeer oude bevolking. In de eerste eeuwen van het koningschap zijn waarsch. vier perioden te onderscheiden:

1° de oudste nederzetting, het Roma Quadrata, op den Palatinus;
2° het Septimontium of de uitbreiding over de 7 heuvelen;
3° verdere uitbreiding tot het Rome van de 4 Regiones;
4° uitbreiding met de omwalling door Servius Tullius.

Na den val van het koningschap en de eerste consolidatie van de republiek had Rome te lijden van de invallen van de Galliërs, die in 390 v. Chr. de stad verwoestten. Slechts de burcht, het Capitool, kon stand houden; bij een stillen overval door de Galliërs onder Brennus werden de wachten gewaarschuwd door het geschreeuw van de aan Juno toegewijde ganzen. Van toen af, tot de verovering van R. door Alaric in 410 n. Chr. , zou de stad niet meer door vreemde overheerschers betreden worden. In de 3e en 2e e. werd Rome in het verloop van de geleidelijke onderwerping van Italië door wegen met andere steden van Italië verbonden, o.a. de via Appia en de Via Flaminia; grootsche waterleidingen werden vanuit het bergland aangelegd: Aqua Appia e.a.

Binnen de stad werden, vooral sinds de 2e e. door het contact met de Hellenistische wereld tempels en markthallen gebouwd: Basilica Porcia (185 v. Chr.), B. Aemilia (179), B. Opimia (121).

De door Caesar ontworpen plannen, grootendeels door Augustus uitgevoerd, maakten Rome meer en meer tot een grootstad met huizen van meerdere verdiepingen, grootsche religieuze en profane gebouwen (voor de fora, tempels, theaters, triumphbogen, circus, Colosseum en andere bouwwerken, zie onder Bezienswaardigheden in dit artikel). Bij den grooten brand in 64 n. Chr. werden drie Regiones geheel, zeven ten deele verwoest. In het verloop van den keizertijd werd naast het aloude Capitool de Palatinus met zijn paleizen een tweede centraal punt. Beroemd zijn ook de prachtige villabouw en parkaanleg aan den rand van de stad, o.a. op den Esquilinus. In den laatsten keizertijd werden de bouwwerken steeds grootscher van afmetingen; speciaal ontwikkelde zich sterk de gewelfbouw, doch evenzeer verminderde de kunstzinnigheid.

Onder Aurelianus en Probus werd de stad met een nieuwen, ong. 15 m hoogen walmuur omringd. Een laatste bloeiperiode beleefde R. onder Diocletianus en Constantijn den Grooten. Uit dezen tijd is een soort van beschrijving van de 14 Regiones bewaard: ➝ Curiosum Urbis Romae. Met de verheffing van Konstantinopel tot residentiestad van den keizer begint de gestadige achteruitgang van het Oude Rome (330). In 410 werd de stad door de West-Goten onder Alarik ingenomen.

Sinds dien tijd is R.’s lot uiterst wisselvallig en vaak diep rampzalig; wellicht geen stad is zoo dikwijls aangevallen, belegerd, ingenomen, geheel of gedeeltelijk geplunderd en verwoest, en daarbij nog voortdurend ten prooi geweest aan inwendige beroeringen, als R. Eerst kwam de eindelooze reeks van invallen der Barbaren; na de West-Goten o.a. de Hunnen onder Attila (452), de Vandalen onder Genseric (455), de Herulen onder Odoacer (476), de Oost-Goten onder Totila (549); doch er zijn er veel meer. R. verloor dan ook aanmerkelijk in aanzien tegenover Ravenna, dat de gewone residentie werd van de heerschers over Italië. Tijdens het herstel der Byzantijnsche macht (552-568) werd Rome met omgeving een hertogdom en kreeg de stad een oogenblik verademing, doch weldra volgde de voortdurende dreiging der Longobarden (568-753); feitelijk moesten de pausen het door Byzantium aan zijn lot overgelaten R. ook wereldlijk besturen en beschermen; door de schenking van Pepijn (754) werd deze feitelijke toestand ook juridisch erkend. Na het verval der Karolingers brak er een zeer donkere tijd aan: van het einde der 9e tot diep in de 11e eeuw was de stad ten prooi aan de heftigste familietwisten en adelsintrigues (de Theodora’s, Marozia, Alberic, de Crescentii, de Tusculani enz.), tegelijkertijd had ze zwaar te lijden van de verwoestende aanvallen der Saracenen, die haar zelfs in 846 binnendrongen en de St. Pieter plunderden.

Ten gevolge hiervan ommuurde paus Leo IV het stadsgedeelte over den Tiber (Leostad). Het ingrijpen der Duitsche keizers eind 10e en begin 11e e. schiep wel eenige orde, doch de onrust bleef voortduren ten gevolge van den aard der Romeinen zelf: onderlinge veeten en omwentelingspogingen bleven aan de orde. De H. Bernardus schrijft van de Romeinen dier dagen: „Een volk, dat geen vrede kan houden en gewoon is aan tumultmaken; een hard en onhandelbaar volk, dat van geen onderwerping weet, dan wanneer het niet meer in staat is tegenstand te bieden” (in: De Consideratione, gericht tot paus Eugenius III).

Na een plundering door de Noormannen in 1085 werd R. onder ➝ Arnold van Brescia ca. 1145 een tijd lang republiek, terwijl de Duitsche keizers van het eind der 10e tot in de 16e e. tientallen van malen naar R. trokken, soms vreedzaam ingehaald, dikwijls met geweld zich toegang verschaffend. Geen wonder dat het inwonertal herhaaldelijk tot een minimum slonk; dat er schatten aan monumenten en eerbiedwaardige herinneringen vernield werden, en dat de pausen hoe langer hoe minder in de woelige stad resideerden en ten slotte zich te Avignon vestigden (➝ Babylonische Gevangenschap), waarvan ➝ Cola di Rienzo gebruik maakte (1347) om weer de republiek uit te roepen.

Pas sinds het midden der 15e e. wordt R. weer voorgoed pauselijke residentie en begint de uiterlijk schitterende periode der Renaissance-pausen. De stad werd met overvloed van Renaissancewerken verrijkt, waarbij echter opnieuw veel belangrijke resten uit ouderen tijd verloren gingen. De „Sacco di Roma” (verwoesting van R.) door de Duitsche legers in 1527 bracht nog eens groot onheil over de stad; sindsdien leefde zij in betrekkelijke rust onder vreedzaam pauselijk bestuur en in een bedrijvige bouwwerkzaamheid (Barokstijl). Met de Fransche Revolutie werd R. van 1798 tot 1801 weer eens republiek; van 1801 tot 1814 was het de „tweede stad” van Napoleon’s keizerrijk. De revolutie van 1848 bracht opnieuw de republiek, die slechts een jaar standhield; in 1870 werd R. aan den paus ontroofd en tot hoofdstad van Italië verklaard. Vergeefs trachtte het koninkrijk aan R. zijn kerkelijk en pauselijk karakter te ontnemen: wie Rome bezocht, voelde er zich op de eerste plaats in de pausstad.

Met het fascisme begon een nieuwe opbloei; ras steeg het inwonertal tot boven het millioen; de reusachtige bouwwerken en doorbraken door Mussolini bevolen, zullen na voltooiing wel een eigen stempel op de stad drukken, hopelijk zonder haar karakter van hoofdstad der Christenheid te schaden. Want door alles heen is R. steeds gebleven: de stad der pausen en het middelpunt van het Katholicisme.

Vgl. ook ➝ Kerkel. Staat, Italië, Paus en andere in dit artikel betrokken trefwoorden.

Lit.: o. a. Von Reumont, Gesch. der Stadt Rom (3 dln. 1867-’70); Grisar, Gesch. Roms u. der Päpste (I 1901, tot het jaar 600, niet verder verschenen); Pastor, Gesch. der Päpste (16 dln., tot 1800); Schmidlin, Papst-geseh. der neuesten Zeit (1933).