Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 14-10-2019

Rijwiel

betekenis & definitie

Velocipède of fiets.

Beschrijving. Het r. is een voertuig, dat door te trappen door den berijder wordt voortbewogen. De thans meest gebruikelijke vorm is de tweewieler, bestaande uit twee achter elkaar geplaatste, van ➝ luchtbanden voorziene wielen, die verbonden zijn door een raam (frame) van holle stalen buizen met vóór- en achtervork, waarin de wielen worden bevestigd. De vork, waarin het voorwiel past, is door middel van de dwars daarop geplaatste, van handvatten voorziene stuurstang draaibaar in een buis (balhoofd), waardoor het r. bestuurbaar is. Boven op het stalen raam, dat de wielen verbindt, is het zadel bevestigd. De voortbeweging geschiedt door middel van twee, door de voeten van den berijder rondbewogen trappers (pedalen), verbonden aan stalen krukken, welke een aan de onderzijde van het stalen raam bevestigde as, de trapas, met tandwiel in draaiende beweging brengen.

Een ketting zonder einde verbindt dit tandrad met een kleiner tandrad, dat op de naaf van het achterwiel gemonteerd is, waardoor de draaiende beweging van de trappers op dit wiel wordt overgebracht en het r. voortbewogen wordt. Door het verschil in grootte van de beide tandwielen maakt bij iedere omwenteling van de trappers het achterwiel een grooter aantal omwentelingen. Door deze constructie (de versnelling) kan met het r. zonder groote inspanning een snelheid van 16 tot 20 km per uur worden bereikt; wielrenners halen aanzienlijk grooter snelheden.

Ontwikkelingsgeschiedenis. Het r. heeft vele vormveranderingen ondergaan. Voorlooper was de „draisine” (fig. 1), een loopwiel met twee wielen en een stuur, in 1817 uitgevonden door baron Von Drais. De voeten van den berijder rustten op den grond en hij bracht het voertuig in beweging, door zich, met lange passen loopende, telkens met de punten van de voeten af te zetten; een snelheid, ongeveer tweemaal zoo groot als die van een voetganger, kon bereikt worden. Met de uitvinding, ca. 1864, van de trappers op de as van het voorwiel begint feitelijk de geschiedenis van het r., zooals wij dat thans kennen; ze wordt vrij algemeen toegeschreven aan den Fr. werktuigkundige Ernest Michaux (fig. 2). Deze eerste r. waren van hout met ijzeren wielbanden.

Het hout werd spoedig vervangen door ijzer en staal. Begin 1875 werden in Engeland de eerste „bicycles” (fig. 3) vervaardigd, r. met een zoo groot mogelijk voorwiel (ca. 1,25 tot 1,50 m hoog) en een klein, door een lange gebogen buis daaraan verbonden achterwieltje. Het berijden vereischte durf en was nog uitsluitend een sport. Kort daarna ontstonden vormen met lagere voorwielen, waarbij de pedalen lager dan de trapas werden aangebracht. Andere vindingen, welke het r. verbeterden en veranderden, waren: de draadspaken (1868); de ➝ kogellagers; de kettingbeweging voor krachtoverbrenging op het achterwiel. Deze laatste vinding gaf aanleiding tot de constructie, in 1887, door J.

Starley, van de „safety-bicycle” (fig. 4) (veiligheidstweewieler), een r. met twee even groote wielen en waarbij, evenals bij de tegenw. r., de omwenteling van de trapas door een ketting zonder einde werd overgebracht op het achterwiel. Deze safety, die ca. 1888 in Ned. in gebruik kwam, heeft den grooten ommekeer gebracht, het r. gemaakt tot het tegenw. populaire voertuig. De naam r. dateert van ong. 1885; daarvóór werd meest van „vólocipède” gesproken, in den volksmond „fielesepee”, later verbasterd tot het thans in Ned. algemeen gebruikelijke „fiets”. Dat de naam r. gekozen werd, is mede te danken aan de bemoeiingen van den ➝ A. N. W.

B. (zie aldaar). De hooge bicycle werd na 1890 spoedig geheel door de safety verdrongen. Voortdurend werd het r. verbeterd: de zgn. tangent-spaken, die het wiel steviger maakten, dateeren van ong. 1875; de spatborden van 1887; het opvouwbaar r. (voor mil. doeleinden toegepast) van 1899; het kettinglooze r., „acatène”, waarbij de ketting vervangen werd door twee conische kamwielen op trapas en achternaaf, verbonden door een roteerende stang, van 1900; het vrijwiel (Eng.: freewheel), dat den wielrijder in staat stelt onder het rijden het drijfwerk uit te schakelen en het r. met stilstaande trappers te laten doorloopen, van 1899. In 1899 kwam ook op de markt de op de achteras werkende terugtraprem. Een ander remsysteem is de velgrem, werkende op de velg van het wiel, welke de oorspronkelijke, op den band drukkende handrem heeft vervangen. Als verdere verbeteringen kunnen nog worden genoemd de kettingkast of kettingtrommel (Eng.: gearcase), welke den ketting omsluit; de bagagedrager en de wijzigingen, welke de rijwiellantaam heeft ondergaan, van olielampje eerst tot kaarslantaam, later tot de carbied- en de thans veel gebruikte electrische lantaarn.

Een verbetering van den lateren tijd is de meervoudige versnellingsnaaf, die het mogelijk maakt, onder het rijden de omwentelingssnelheid van het achterwiel te wijzigen en dus met grootere of kleinere versnelling te rijden, al naar mate de omstandigheden: tegenwind, bestijgen van hellingen, enz., dat noodig maken. Van zeer groot belang voor het alg. gebruik is geweest de uitvinding van den ca. 1890 hier ingevoerden ➝ luchtband, door den Ier John B. Dunlop, waardoor de massieve rubberbanden om de wielen (welke i.p.v. de ijzeren banden waren gekomen) en de later ingevoerde holle cushionbanden werden vervangen door een met samengeperste lucht gevulden band.

Afwijkende vormen van het gebruikelijke r. zijn: het damesrijwiel, waarbij de horizontale bovenbuis van het raam is vervangen door een van het balhoofd onder de stuurstang schuin naar de trapas afloopende buis; de driewieler, tegenwoordig vooral toegepast voor het vervoeren van goederen (de zgn. bakfiets); en de tweepersoonsfiets (tandem), die eenige jaren in onbruik is geweest, maar sedert een paar jaren opnieuw een toenemende populariteit geniet. Rijwielen, ingericht voor drie, vier of meer rijders (triplets, quadruplets, enz.) werden vroeger vnl. gebruikt als gangmaking bij wielerwedstrijden, maar zijn vervangen door motorrijwielen. Reeds eerder was naast het r., dat door de lichaamskracht van den berijder wordt voortbewogen, ook het motorrijwiel ontstaan, waarbij een motor de menschelijke spierkracht vervangt. Ze worden met twee en met drie wielen vervaardigd; tot de motorrijwielen worden gerekend zoowel de r. met lichten hulpmotor, die ook nog als gewoon r. kunnen worden gebezigd, als de zware machines. In 1936 waren in Ned. 49 380 motorrijwielen, driewielige en r. met hulpmotor inbegrepen.

Gebruik. De toeneming van het wielrijden in Ned. geschiedde omstreeks 1896, toen allerwegen rijwielscholen werden opgericht. De rijwielindustrie heeft het buitenlandsche product in Ned. vrijwel geheel van de markt verdrongen. Door den lageren prijs is het r. binnen ieders bereik gekomen. In 1889 telde Ned. één fiets op elke 53 inw., in 1924, het jaar van invoering van de ➝ rijwielbelasting met het „rijwielplaatje”, waren er 250 r. per 1 000 inw. en in 1936 400 per 1 000 inwoners. Vergeleken met andere landen hebben Ned. en Denemarken relatief het grootst aantal rijwielen: Ned. in 1936 ca. 3 300 000, Denemarken ca. 2 millioen; Duitschland telt 16, Frankrijk 7, Engeland 10, Italië 3,7, België 2,13 en de Ver.

Staten van Amerika slechts 3 millioen. Het drukke rijwielverkeer in Ned. wordt in het buitenland als een merkwaardigheid vermeld. De vlakheid van den bodem en de door heel het land aangelegde rijwielpaden (talrijker dan overal elders) bevorderen het rijwielverkeer en het in Ned. veel beoefende rijwieltoerisme. Tot den aanleg ervan heeft de A.N.W.B. in 1914 den stoot gegeven; het onderhoud geschiedt vnl. door de, eveneens met steun van den A.N.W.B., in vsch. streken van Ned. opgerichte rijwielpadvereenigingen; de toerist vindt er den weg gemakkelijk, door de langs de paden geplaatste A.N.VV.B.-rijwielpadwijzers. P. E. Peaux.