Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Praag

betekenis & definitie

(Tsjech. Praha),

1° Hoofdstad van Tsjecho-Slowakije, van oudsher hoofdstad van Bohemen; zetel van aartsbisschop. Praag ligt aan weerszijden van de Vltava (Moldau), waarover 9 verkeers- en 2 spoorbruggen. „Groot-Praag”, door de annexatie van 1920 uit „Nieuw-Praag” en 37 naburige gemeenten ontstaan, telt 900 000 inw. (Kath. 58,5 %, Staatskerk 15,8 %, Prot. 5,5 %, Isr. 4,2 %, zonder gezindte 14,9 %). Nieuw-Praag had slechts 250 000 inw. en wordt thans steeds meer ontvolkt ten voordeele van de moderne woonwijken. Officieel heet P. eentalig, daar statistisch ruim 90 % van Tsjecho-Slowaaksche nationaliteit is; vooral op cultureel gebied blijkt echter de belangrijkheid van het Duitsche contingent. Onder het „Oude Praag” verstaat men de arrondissementen Stare Mesto en Josefov, in welke laatste het ➝ Ghetto is ondergebracht. Nove Mesto bestaat uit een laag en een hoog gedeelte, waarbij Vysehrad (hoogste vesting) aansluit. Het Hradsjin (Hradcani) is het hoog gelegen oude koninklijke paleis met eenige kerken en het lustslot Belvedere, en Mala Strana de rustige helling met kloosters, adellijke verblijven, legaties en administratieve lichamen. Holesovice-Bubny is een havenwijk aan de binnenbocht van de Vltava.

De ligging van P. is centraal wat Bohemen en Moravië betreft. De vele erosiedalen in den krijtachtigen bodem, die naar P. convergeeren, zijn even zoovele goede toegangswegen tot de stad, welke ontstaan is op de plaats waar deze wegen bij elkaar kwamen en doorwaadbare plaatsen (prah) den overtocht over de Vltava mogelijk maakten. Het dal van de Vltava is smal, vandaar dat P. in de lengterichting is uitgegroeid en ook de heuvels tot aanzienlijke hoogten volgebouwd zijn; wat gepaard ging met het rooien der bosschen en wijngaarden.

Middelen van bestaan. Industrie. De hoogovens van Kladno en de steenkolenmijnen van Beroun leveren grond- en bedrijf stof voor de metaalindustrie, die 251 fabrieken omvat, w.o. een filiaal van Skoda uit Pilsen. De levensmiddelenindustrie is berekend op export (Prager ham). Brouwerijen, papierfabrieken en chemische industrie zijn belangrijk, terwijl textiel- en meubelfabrieken op groote schaal producecren.

Handel en verkeer zijn na 1918 sterk toegenomen, mede te danken aan de internationaliseering van de Elbe (1936 door Duitschland weer vervallen verklaard). De internat. jaarbeurs trekt vele bezoekers.

Cultuur. P. heeft drie universiteiten: een Tsjechische, een Duitsche en een Oekrainsche, twee technische hoogescholen (Tsjechische en Duitsche), talrijke theaters, musea, bibliotheken en onderwijsinrichtingen. Sivirsky.

Bezienswaardigheden. Uit de Romaansche periode zijn slechts enkele monumenten over, w.o. de ronde Martinikapel op het Vysehrad (12e e.) en de kloosterkerk St. Georg op het Hradsjin. Met het St. Agnesklooster (1234) doet de Gotiek haar intrede; vroeg-Gotisch (1260) is de Alt-Neu-synagoge, centrum van het beroemde Ghetto. In 1333 begint, na een brand, de vernieuwing van het Hradsjin, den koningsburcht; de St.

Vitusdom wordt begonnen door een Franschen meester, later voortgezet door de Parlers, vader en zoons, nimmer voltooid, doch tot op onzen tijd aangevuld en hersteld. Van de vele belangrijke Gotische monumenten verdienen nog speciaal vermelding; het koor der Allerheiligenkerk, de kerk van het klooster Karlshof (beide van Peter Parler), het koor van de Teynkerk (1380), het Emaus-klooster en het raadhuis van de Altstadt (1381) met de beroemde erkerkapel; verder de Karlsbrücke met de bekende poort-torens, eveneens van P. Parler (1370-’90). Laat-Gotisch is de bekende Groote Zaal in het Hradsjin (1484). Hoofdwerken der Renaissance in Italiaanschen geest zijn het Belvedere; het paleis Schwarzenberg, het jachtslot Stern (1555). Daarnaast vele huizen en paleizen, die mede Hollandschen invloed verraden. De Salvator, een Prot. kerk, dateert eveneens uit deze periode.

In de 17e e. bloeit de Barok, die voorgoed haar stempel op P. drukt, dank zij de vele werken eerst van Italiaansche, later ook van Duitsche meesters. Het aantal kerken (Contra-reformatie) en andere monumenten uit dit tijdvak is zeer groot (het paleis van Wallenstein, het slot Troja, de Kruisheerenkerk en andere kerken). Het Klassicisme volgt, daarna de Neostijlen; in de 20e eeuw (1918) doet de moderne architectuur haar intrede met Jan Kotera en zijn school (kantoorgebouwen e.d.). v. Embden.

Geschiedenis. In de 10e eeuw had de dynastie der Przmysliden een burcht op Vysehrad. Uit den tijd van keizer ➝ Karel IV van Duitschland (1346-’78) dateeren de Karelsbrug, de St. Vitusdom en andere belangrijke stichtingen, vooral de universiteit. Deze, in 1348 met vier faculteiten opgericht, was de eerste in Duitschland en trok vele studenten, ook uit de Nederlanden (o.a. Geert Groote, Floris Radewijnsz. e.a.). In 1409 verlieten, tengevolge van de Hussietentwisten en de begunstiging, die aan de Tsjechen verleend werd, de Duitsche studenten Praag, waardoor de universiteit van Leipzig ontstond.

De Hussietenoorlog (1419-’33) begon in P.; Georg ➝ Podiebrad werd in het stadhuis van P. tot koning van Bohemen uitgeroepen (1458) ; tijdens de regeering van keizer Rudolf II (1576-1611) stond de stad, als keizerl. residentie, op het toppunt van haar bloei, doch kort daarna begon juist aldaar de 30-jarige oorlog (1618-’48). Tengevolge van de oorlogsellende daalde de beteekenis van P. tot die van een provinciestad. Toch werd er in 1866 de vrede van P. gesloten, die Oostenrijk buiten den ➝ Duitschen Bond sloot. Na 1848 begonnen de nationaliteiten der Oostenrijksche monarchie zich te roeren, doch noch de rumoerige bijeenkomst in het St. Wenzelbad, noch het Slavische congres van dat jaar, veranderden veel aan de positie van Praag. Met de toenemende industrialisatie werd de slooping der wallen noodzakelijk (1878).

Toen P. in 1918 hoofdstad van de nieuwe Tsjecho-Slowaaksche republiek werd, was verdere uitbreiding noodzakelijk, waarin de genoemde annexatie voorzag. De huisvesting van industrieele en diplomatieke vertegenwoordigingen, garnizoen en ambtenaren, van centrale lichamen, zooals beurzen, enz. veranderden het aspect van P. in korten tijd. Noodzakelijke hygiënische maatregelen in de oude stad hebben aan het stadsschoon eenig nadeel toegebracht, de moderne gebouwen der nieuwe wijken hebben het echter verrijkt.

Lit.: Em. de Martonne, Europe Centrale (in Geogr. Univ.); Zigrek, Gomela en Jarolimek, Prag. Zie nog ➝ Hussieten; Joannes Nepomucenus. Sivirsky.

Martelaren van Praag, Minderbroeders, werden in 1611 gruwzaam vermoord door de Hussieten. Proces der canonisatie werd in 1933 wederom opgenomen.

Lit.: Lex. Theol. Kirche (VIII, 424).

2° Het bisdom P. werd als zoodanig in 973 van Regensburg afgescheiden en onder den metropoliet van Mainz geplaatst. In 1344 werd het door Clemens VI tot aartsbisdom verheven. Het kwam echter in de 15e eeuw tot diep verval door de beweging en de oorlogen der Hussieten; een der aartsbisschoppen ging tot de utraquisten over en zijn zetel bleef anderhalve eeuw onbezet. In de 16e e. drong er ook het Lutheranisme binnen. De opleving nam een aanvang met de komst der Jezuïeten (H. Petrus Canisius), en met het bestuur van kard. Harrach (1623-’67) zette een tijdperk van bloei in. Onder de kerkvorsten van de 19e eeuw neemt kardinaal Schwarzenberg (1850-’85) een bijzondere plaats in. Na den Wereldoorlog ontstond een nationale kerk, die een deel van den clerus en een groot aantal leeken tot zich trok. Het aartsbisdom telt thans drie suffraganen. Th. Heijman.