Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-10-2019

Polymerie

betekenis & definitie

(biol.), een door Lang (1911) in het → Mendelisme ingevoerd begrip om aan te duiden, dat een eigenschap veroorzaakt wordt door twee of meer in de gameten aanwezige, zelfstandige, gelijkwaardige, samenwerkende factoren, die elkaar in hun werking versterken. Bij de tarwe bijv. kent men drie factoren, die elk voor zich de roode kleur van de korrel veroorzaken; samenwerking van twee of drie factoren roept een intenser kleur van de korrel te voorschijn, terwijl afwezigheid van de polymere factoren de witte korrelkleur tot gevolg heeft.

In de F2 van dgl. trihybride tarweplant is de splitsing 63 planten met gekleurde : 1 plant met witte korrels. De lichte verschillen in de kleurschakeering van de 63 planten met roode korrels komt theoretisch overeen met volgend splitsingsschema:Aantal planten 1 6 15 20 15 6 1 Aantal polymere factoren 6 5 4 3 2 1 0 Sommige schrijvers spreken van „multiple” in plaats van „polymere” factoren en houden geen rekening met de door Lang geëischte gelijkwaardigheid en samenwerking. Plate (1913) verkoos daarom den term „homomerie”, doch thans wordt de p. onderverdeeld in isomerie (factoren gelijkwaardig) en anisomerie (f. ongelijkwaardig), waarbij nog onderscheid dient gemaakt tusschen cumulatieve en niet-cumulatieve anisomerie.

Lit.: K. Tjebbes, Polymerism (in : Bibliographia Genetica, VIII 1931). Dumon.