Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Pinksteren

betekenis & definitie

(Lat. Dominica Pentecostes; <( Gr. pentèkostos = vijftigste), ook genoemd Sinxen, Rozen-Paschen, enz., een der hoofdfeesten van het kerkelijk jaar (duplex I classis, met geprivilegieerd octaaf der le orde); herinneringsfeest der zichtbare nederdaling van den H. Geest over de Apostelen. De naam beduidde aanvankelijk een 60-daagsche naviering van het Paaschfeest met een slotfeest.

De Christenen namen dit van de Joden over; dit werd het echt Christelijke feest van de plechtige afsluiting der heilsoeconomie van Christus, waarin zoowel het slotwerk van den zichtbaren Christus op aarde: zijn hemelvaart, als de zichtbare zending van den II. Geest werden herdacht. Onder Jerusalemschen invloed deed later het streven naar historische nauwgezetheid aan het eerste geheim zijn eigen plaats toewijzen op den 40en dag na Paschen, en zoo werd de 50e bij uitstek de groote devotie-dag ter eere van den derden Persoon der H. Drieëenheid.

Sindsdien (4e eeuw) werd de viering van P. immer rijker, onder het streven nl. om het liturgisch te vormen naar het voorbeeld van Paschen.De Vigilie van P. (eind 4e eeuw voor Jerusalem vermeld door → Aetheria) werd, na die van Paschen, de plechtigste; in Rome en het oude Konstantinopel werd de Pinkstervigilie, evenals de Paaschzaterdag, ook een Doopdag.

Ook het Officie en het Misformulier der Pinksterdagen zelf vertoonen veel gelijkenis met die van Paschen. Kenmerkend is het plechtig karakter van de Terts (zijnde het derde uur; het oogenblik, waarop de H. Geest nederdaalde); deze vangt dan aan met den zang van de hymne → Veni Creator Spiritus. Daarbij werden vroeger (vnl. in Frankrijk) soms rozenbladeren uit de kerkgewelven neergelaten (symbool van de vurige tongen), een duif vrijgelaten (symbool van den H. Geest), op klaroenen geblazen (symbool van den hevigen wind). Het Pinksteroctaaf bestond in het Oosten reeds eind 4e eeuw (Apost. Constituties), in het Westen iets later. Al deze dagen hebben een eigen Misformulier en Statie-kerk, gelijk die van het Paaschoctaaf.

Lit.: Guéranger, L’Année liturg. (IX); Eisenhofer, Handb. d. kath. Liturgik (I 1932); Beauduin, La Pentecôte (in: Etudes religieuses, nr. 33); Salaville, Tessaracontè, Ascension et Pentecôte (in : Echos d’Orient, 1929). Verwilst.

Iconographie Als alg. formule voor de uitbeelding van het Pinkstergebeuren geldt: de Apostelen rond Maria verzameld in het Cenakel, de Duif (H. Geest) boven het hoofd van Maria, vurige tongen (soms als stralenbundels) boven de hoofden der overigen. Voor het eerst in de Syrische kleinkunst der 6e e., daarna verspreid door de geïllustreerde bijbelhandschriften; vóór de 14e e. zelden in monumentale kunst, nu en dan op timpanen (Perse en Vézelay in Frankrijk) en kapiteelen. Ook in de schilderkunst (o.a. Barend van Orley); in de 16e e. meer bewogenheid in deze voorstelling (Pinksterstorm).

Lit.: K. Künstle, lkonogr. der christl. Kunst (1926) ; L.Bréhier, L’art chrét. (*1928) ; K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (1933).

p. Gerlachus.

Pinkstergebruiken. Vele Mei- en Pinkstergebruiken vertoonen overeenkomst. De Pinksterbloem of Pinksterbruid, verpersoonlijking van de groeikracht, werd met bloemen getooid feestelijk rondgeleid door de jeugd, te Schermerhorn op een versierde burrie rondgedragen, waarbij geld werd ingezameld voor een gemeenschappelijk feest. De Engelsche „Mayqueen” is bekend uit Tennyson’s gedicht. In Duitschland werd „de groene man” rondgeleid, in Haarlem de „klissenboer”. Het meisje, dat geen vrijer wenschte of telkens van vrijer veranderde, kreeg ’s nachts een stroopop op het dak harer woning. Hier en daar hield men „vrijstermarkt”. Pinksterkronen werden over de wegen gespannen. Op Schiermonnikoog werd de „kalemei” of „kallemooi” opgericht: een paal met dwarspaal, waaraan een boomstam is bevestigd, en boven op den paal in een mand een levende haan als vruchtbaarheidssymbool. Op tweeden Pinksterdag reden de Pinksterruiters om de akkers ter bevordering van de vruchtbaarheid. Dien dag werden ook meestal de schuttersfeesten der gilden gevierd. Zie ook → Luilak.

Lit.: Jos. Schrijnen, Ned. Volkskunde (I *1930); J.ter Gouw, De Volksvermaken (1871) ; Vlaanderen door de eeuwen heen (II 1913). Knippenberg.