Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Persoonsnaam

betekenis & definitie

De gebruiken betreffende het toekennen van namen aan menschen (→ Anthroponymie) kunnen tot een aantal typen teruggebracht worden.

a) Theophorische namen

(Gr. theophoros = Goddragend). Daar zeer algemeen aan namen godsdienstige waarde toegeschreven wordt, is het begrijpelijk dat o.a. bij de Semieten de persoonsnamen den naam van een godheid inhouden: Assoerbanipal, Nabopolassar. Merodachbaladan herinneren aan de Assyro-Babylonische goden Assoer, Nebo, Bel. Bij de Hebreen is de naam van den eenigen God te herkennen in de lettergreep Jah (→ Jahwe) of El (Elohim, Elohist) als in Jehonathan (God heeft gegeven), Daniël (God is mijn rechter) enz., die een kort zinnetje, bijna een kort gebed, uitmaken. Ook Christelijke p. van denzelfden aard worden gevonden, maar zijn eer uitzonderingen [Lat. Deusdedit, „God gaf (dit kind)”; Ital. Diotisalvi, „God beware u”].

b) Indo-Germaansche namen.

Bij Indiërs, Iraniërs, Grieken, Kelten, Germanen, Slaven zijn de p. tweeledige samenstellingen, bijv. Gr. Thrasymachos ((thrasus = moedig, machè = strijd), „moedige strijder”, Megathymos (<( megas = groot, thumos = gemoed), „grootmoedig”. Deze volle of lange namen (Duitsch: Vollname, Langname) hebben veelal naast zich een korten vorm (→ Kurzname) of vleinaam, in den regel bestaande uit één van de twee leden der samenstelling: Gr. Thrasis, Thrasyllos; Machoon; Megas. In het Germ. Baldzo (Oud-Ned.) als vleivorm van Baldwin („dappere vriend”), Duitsch Fritz naast Friedrich, „koning des vredes”. In dit stelsel, dat in W. Europa tot de 12e eeuw en later in zwang bleef, draagt elk individu slechts één naam.

c) Romeinsch stelsel.

Ieder man draagt minstens twee namen: voornaam (→ praenomen) en → gentilicium (deze eigenlijk erfelijke geslachtsnaam), velen daarenboven nog een → cognomen en zelfs een → agnoraen. Vrouwen werden meestal door het gentilicium in het vrouwelijk (Cornelia naast Cornelius) aangeduid.

d) Namen bij primitieven

Bij de Bantoe-volken is de naam individueel en van zelf begrijpelijk, zoodat hij bijv. ook magische kracht kan hebben. De moeder, die haar kind „Vergif” of „Bitter” noemt, tracht daardoor toovenaars en booze geesten te weren, terwijl het van zelf spreekt, dat „Hoop” of „Verlangen” als naam een gunstig voorteeken uitmaakt. Bij het aanvaarden van de waardigheid van stamhoofd wordt de man „herboren” en krijgt een nieuwen naam („Luipaard”, „Leeuw”, „Lemmet van het mes”); ook zijn bijnamen als elders bekend („Kort-en-Dik”; „Zachte-Blik”, enz.), die soms echter p. worden; andere hangen samen met het fetisjisme, met de geheime sekten, enz.

e) Namen in Ned.-Indië, → Naamkunde.
f) Hedendaagsch Europa met Amerika

Eén vaste en erfelijke → familienaam (die meerledig kan zijn, inz. bij → adellijke namen) wordt voorafgegaan door één of meer → voornamen; bij Christenen is voornaam gelijk aan → doopnaam.

Lit.: Solmsen, Indogerman. Eigennamen (1922); L. Bittremieux, Mayombsche Namen (1934). Mansion.