Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Paus

betekenis & definitie

I. De naam paus is met het Lat. papa, D. Papst, Eng. pope, enz. afgeleid van het Gr. pappas, vader. In het Nederl. wordt de term uitsluitend voor den paus van Rome benut.

Diens volledige titulatuur luidt: de bisschop van Rome, plaatsbekleeder van Christus op aarde, opvolger van den Prins der Apostelen, hoofd van geheel de Kerk, patriarch van het Westen, primaat van Italië, aartsbisschop en metropoliet van de Rom. kerkprovincie, souverein van den Vaticaanschen Staat (Ann. Pont.). Als opvolger van St. → Petrus is hij krachtens goddelijk recht hoofd der Kerk en plaatsbekleeder van Jesus Christus, en is hij eveneens bisschop van Rome, omdat St. Petrus daar zijn bisschopszetel heeft gevestigd; de titels van patriarch, primaat (van Italië) en metropoliet draagt hij krachtens kerkelijk recht; souverein van den Vaticaanschen Staat is hij eerst sedert 1929, maar alleen als voortzetting van het bestuur van den → Kerkdijken Staat.

Pauwels.II. Het Primaat.

A) Historisch.

Petrus ontving van Christus het primaat, het oppergezag in Zijn Kerk. Dat gezag ging krachtens de klaarblijkelijke bedoeling van Christus op de opvolgers van Petrus over. Het is niet te verwonderen, dat dit primaat in den eersten tijd van wording en vervolging door den Staat nog niet zoo duidelijk naar voren treedt. Toch zijn er reeds vanaf de eerste eeuw feiten aan te wijzen, waaruit blijkt, dat Rome zich bewust is, de zorg voor alle kerken te hebben, terwijl dit door de andere kerken minstens stilzwijgend wordt erkend. Vgl. sub B e, het apologetisch bewijs. Vanaf de 4e eeuw wordt het volkomen duidelijk, dat Rome zich van zijn recht bewust is. Rome oefent zijn bestuursmacht uit over alle deelen der Kerk, andere kerken wenden zich tot Rome om beslissingen. Het primaat en de erkenning daarvan door heel de Christenwereld zijn een feit. Paus Leo de Groote zet de leer van het primaat klaar uiteen. Wel worden de pausen in de uitoefening van hun recht vaak belemmerd door het caesaro-papistisch optreden der keizers. In Konstantinopel, de nieuwe hoofdstad der wereld, groeit rivaliteit, een streven om de gelijke te zijn van de Kerk van Rome, heel het Oosten zelfstandig te besturen, wat ten slotte culmineert in een Losv an-Rome-beweging. → Grieksch Schisma. In het Westen stijgt het aanzien van den paus (na een moeilijke periode tijdens de wording der Westersche staten) in de M.E., ondanks of gedeeltelijk door de conflicten met de wereldlijke macht. Het → Westersch Schisma met de conciliaire theorie brengen een diepe inzinking, de Renaissance veel uiterlijken glans, maar ook bederf. Protestantisme, Anglicanisme en later het Jansenisme verwerpen het primaat geheel. Trente en de ContraReformatie verheffen weer het aanzien van den paus. Wel kunnen Gallicanisme, Febronianisme cn Josephisme een tijd lang ongunstig werken, maar het pausschap houdt zich staande, ook wanneer een Napoleon Pius VII gevangen neemt. De dogmaverklaring der onfeilbaarheid op het Vaticaansch Concilie wekt wel tegenstand, maar versterkt toch het aanzien van den paus. Sindsdien is dat aanzien stijgende, niet het minst door de leiding, die speciaal Leo XIII en Pius XI gaven in de sociale kwestie. Het Concordaat met Mussolini maakte een gelukkig einde aan de vernederende politieke positie van den paus. Lit.: Dict. théol. Cath. (XIII); Seppelt, Gesch. des Papsttums (6 bd. 1931 vlg.); Pastor, Gesch. d. Papste (van 1407 tot 1799); Schmidlin, Papstgesch. d. neuesten Zeit (3 dln. 1933 vlg.). Franses.

B) Dogmatisch-apologetisch.
a) Als hoofd der Kerk bezit de p. geen bijzondere → wijdingsmacht, maar staat hij hierin met de bisschoppen gelijk; vandaar, dat de p. tot bisschop wordt gewijd, maar tot p. gekroond. Alleen is krachtens kerkelijk recht en gebruik het wijden van sommige voorwerpen, als → pallium, → gouden roos, → agnus dei, aan hem voorbehouden.
b) In de→ herderlijke macht echter, zoowel in het leergezag als in de bestuursmacht, bezit de p. een volledig primaat van machtsvolheid. Dit is krachtens goddelijk recht aan zijn ambt verbonden en wordt rechtstreeks door God verleend; het is niet door de Kerk of de bisschoppen aan hem afgestaan (→ Febronianisme), en voor de uitoefening ervan wordt geen instemming van de Kerk vereischt. Het kan naar believen rechtstreeks en onmiddellijk over alle Katholieken worden uitgeoefend, ook met voorbijgaan van de bisschoppen. Er is boven den p. geen hoogere instantie behalve God zelf; men kan zich van hem niet op een algemeene kerkvergadering beroepen.
c) Het primaat in het → leergezag bestaat niet alleen hierin, dat de p. het over de geheele Kerk en over alle geloovigen afzonderlijk kan uitoefenen, maar ook en vooral in de eigenschap der persoonlijke → onfeilbaarheid. Maar ook in andere gevallen hebben de pauselijke uitspraken een bijzonder gezag.
d) Het primaat in de → bestuursmacht omvat op de eerste plaats een voorrang in eerbewijzen, bijv. in titels (Allerheiligste Vader, Zijne Heiligheid), onderscheidingsteekenen (→ tiara, → visschersring), enz.; maar bovendien en voornamelijk een volheid van macht met het recht om gehoorzaamheid te eischen. Daardoor kan de paus:
1° Wetten geven voor geheel de Kerk en voor gedeelten ervan, deze wijzigen en opheffen, en alle wetten, ook van vroegere p., authentiek uitleggen;
2° Algemeene → concilies bijeenroepen, verplaatsen, verdagen en ontbinden;
3° Zich in door hem zelf aan te wijzen belangrijke gevallen de rechtspraak voorbehouden, terwijl iedereen zich daarnaast van iederen anderen rechter op hem kan beroepen;
4° Hetzelfde doen met betrekking tot sommige zonden;
5° Bisdommen vormen, van nieuwe grenzen voorzien, samenvoegen en opheffen, terwijl hij ook den bisschoppen hun eigenlijke benoeming geeft; enz. enz. (vgl. sub C in dit art.). Tegenwoordig wordt dep. in het uitoefenen van zijn primaat over de Kerk bijgestaan door de Romeinsche → Congregaties.

Lil.: Lex. Theol. Kirche (VII); Dict. Apol. Foi Cath. (s. v. Papauté), alwaar verdere lit.

e) Het apologetische bewijs voor het primaat van den p. gaat uit van de positie van St. Petrus als hoofd der Kerk. Dat diens macht op zijn opvolgers overging, en dus op den p., die hem als bisschop van Rome opvolgde, wordt allereerst hieruit bewezen, dat Christus Zijn Kerk onder een eenhoofdig bewind stelde zonder verdere beperking, zoodat de door Hem ingestelde kerkordening niet door menschen mag worden gewijzigd; bovendien kon dit centrale bestuur pas goed tot zijn recht komen, toen de eerste tijden van uitbreiding door een tijdperk van consolidatie werden gevolgd en Petrus zelf reeds lang den marteldood was gestorven. Vervolgens uit het gedrag der p. uit de eerste eeuwen, die zonder dat de Kerk protesteerde en dus blijkbaar in overeenstemming met de Christelijke opvattingen, een primaat uitoefenden buiten Rome en Italië: de H. → Clemens over Corinthe, de H. → Victor in den strijd over het Paaschfeest over Klein-Azië; de H. → Stephanus I in den ketterdoopstrijd over Afrika, enz. Ten derde uit de getuigenissen van de oude kerkvaders, die ofwel aan de Kerk van Rome ofwel aan haar bisschop titels en lofspraken toekenden, die een primaat insluiten, zooals vooral de H. → Ignatius van Antiochië in zijn brief naar Rome, en de H. Irenaeus. En ten slotte uit de praktijk der eerste eeuwen: verdreven bisschoppen als de H. Athanasius en H. Hilarius richten zich tot den p.; geloofstwijfels worden hem voorgelegd; in moeilijkheden vraagt men zijn bemoeiingen en oplossing, zooals de H. → Cyprianus zelf het deed bij de verwarringen in de Provence, enz.

Lit.: de gangbare handboeken over het tractaat De Ecclesia van van Noort, Schultes O.P., de Groot O.P., Dieckmann S.J., Maes O.P., enz. Pauwels.

C) Tegen w. canoniek recht. De p. heeft vanaf het oogenblik, dat hij de wettig gedane keuze (→ Pauskeuze) aanneemt, door goddelijk recht, volledige, gewone en onmiddellijke rechtsmacht over iederen geloovige, iederen herder en iedere kerk, over alle geloovigen, alle herders en alle kerken te zamen genomen. In die macht, die alles omvat wat geloof, zeden en kerkelijke tucht aangaat, is hij volstrekt onafhankelijk van elke andere menschelijke macht. Zij omvat de wetgevende macht, de macht om recht te spreken, de uitvoerende macht, de administratieve macht, de macht over de kerkelijke goederen, de macht van toezicht op de kerken en herders, de macht om belastingen te heffen en hij vertegenwoordigt de heele Kerk, waartoe behoort het representatierecht. Sommige zaken (causae maiores) zijn den p. uitsluitend voorbehouden, hetzij uit hun aard (vooral wanneer de onfeilbaarheid ermede gemoeid is) of door positieve wet, bijv. verschillende straffen, strafzaken, die de bisschoppen betreffen, enz. Zie C.I.C. can. 218-220, can. 1557, can. 1999 § 1, can. 1435, can. 2227 § 1. Drehmanns.

III. Volkenrechtelijke positie van den paus of den H. Stoel Als geestelijk hoofd der Kath. Kerk heeft de p. een volkenrechtelijke positie. Dit is in den loop der tijden gegroeid uit zijn verhouding tot de volkeren, geheel afgescheiden van zijn positie als hoofd van den Kerkelijken Staat, zoodat zij haar oorsprong niet heeft in een of ander tractaat. Zijn volkenrechtelijke positie is hoofdzakelijk van geestelijken aard. Zijn territoriale souvereiniteit is slechts een middel om geestelijk volkomen onafhankelijk te zijn.

De p. is in het volkenrecht een rechtspersoon. Daarom ontvangt hij als zoodanig gezanten en stelt ze aan, sluit hij verdragen met staten af, die hoofdzakelijk de verhouding van Kerk en Staat regelen. Als hoofd der Kath. Kerk is hij souverein van den Kerkelijken Staat, die in 1929 herleefd is en heeft hij dezelfde rechten en plichten als andere staatshoofden. Als zoodanig heeft hij ook in 1929 het tractaat met Italië gesloten.

De p. is, om het volkenrechtelijk juist uit te drukken, een macht. Men twist er over, of hij subject van volkenrecht is. Hij was niet uitgenoodigd tot Haagsche Vredesconferenties, ofschoon toetreding tot die conferenties voor hem mogelijk was, doordat telkens in die tractaten van „macht” en niet van staat gesproken is. Doch op eisch van Italië bleef uitnoodiging achterwege.

De paus is geen lid van den Volkenbond, omdat zijn taak niet ligt op het terrein van den Volkenbond en hij boven den partijstrijd van de volken wil blijven. Wel werkt hij in andere gevallen, op cultureel en caritatief gebied, mede. Zie art. 29 van het verdrag van Lateranen.

Lit.: De la Brière, L’organisation internat, et la Papauté souveraine (3 dln. 1924-’30). L. Janssens.