Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Park

betekenis & definitie

1° Open terrein voor verpoozing. Groote, voor wandeling bestemde, al of niet voor het publiek toegankelijke terreinen, zoölogische tuinen en zelfs uitgestrekte natuurreservaten noemt men even goed p. als een bescheiden pleinbeplanting in stad of dorp. Vooral stadsparken hebben groote beteekenis voor de hygiëne der bevolking, zoodat men wel spreekt van de longen van de stad. Het nut zit in de rust, de frissche lucht, het zonlicht en den aanblik van de plantenwereld of de in het park huizende dieren.

Het moet als een noodzakelijk element bij den stedenbouw worden aangemerkt, dat bij iedere uitbreiding ruimte voor p. wordt uitgespaard. Bij den aanleg van een p. moet gestreefd worden naar een juiste verdeeling van licht en schaduw, bloemversiering en groen, wandeling en rustgelegenheid. Monumentale constructies en waterpartijen worden dikwijls gebezigd om het p. te verlevendigen. Rietsema.2° (Milit.) Terrein, waar geschut, vaartuigen e.d. buiten gebruik worden verzameld („geparkeerd”). Een p. moet een harden bodem, goede toegangen hebben en tegen verkenning uit de lucht worden gedekt.