Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Ozon

betekenis & definitie

(< Gr. ozein = geuren) (scheik.) is een modificatie van zuurstof, waarbij het molecuul uit drie atomen is opgebouwd: O3, in tegenstelling tot gewone zuurstof O2. Ozon wordt gevormd uit gewone zuurstof door stille electrische ontladingen. Practisch wordt dit uitgevoerd door de zuurstof of de lucht te laten strijken door een ozonisator, welk toestel verschillende vormen aan kan nemen, maar in principe steeds bestaat uit twee geleiders, verbonden met een wisselstroom-hoogspanningsbron. Deze geleiders kunnen metalen schijven zijn of bekleedsels van twee concentrische glazen buizen.

De door een dgl. ozonisator gestreken lucht bevat bijv. 5 mg ozon per liter; gebruikt men zuurstof, dan kan de concentratie tot 20 mg/1 stijgen. Gebruik: tot zuivering van → drinkwater. Minder sterk geozoniseerde lucht (0,3 A. F.

Ozanam mg/m3) wordt gebruikt in koelkamers, omdat zij den groei van bacteriën op het vleesch tegengaat. Nog minder ozoniseert men de lucht (0,1 mg/m3) in bioscopen, vergaderzalen e.d., waardoor een frissche atmosfeer ontstaat. Deze concentratie is nauwelijks meer dan die, welke men op vele plaatsen (bosschen) in de natuur aantreft. Zuivere o. is een blauw gekleurd gas; kookpunt —112,3°; smeltpunt —251,4°.

De vloeistof is donkerblauw. Het is een endotherme verbinding: overgang tot zuurstof met 34 500 cal., sterk explosief in geconcentreerden toestand, met karakteristieken reuk. Zernike.