Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 29-10-2019

Oordeel

betekenis & definitie

1° Naar Aristotelisch-Thomistische opvatting de verstandsact, waardoor wij het objectief verband tusschen twee ➝ begrippen bevestigen of ontkennen. Wordt het o. in woorden uitgedrukt, dan fungeert het eene van deze begrippen als onderwerp (waarvan iets gezegd wordt) en het andere als gezegde (dat van het onderwerp gezegd wordt); het bevestigend of ontkennend koppelwoord geeft aan, dat het verstand de betrekking tusschen de begrippen erkent.

Lit.: J. Th. Beysens, Logica (31923, 71-109).

F. Sassen.
2° Rechtspraak Gods over een afgestorvene. Men onderscheidt: bijzonder oordeel en algemeen of laatste oordeel. Hoewel het bestaan van het bijzonder oordeel niet uitdrukkelijk door H. Schrift of door een kerkelijke uitspraak geleerd wordt, is het toch zeker, omdat als geloofsleer wel vaststaat, dat de mensch terstond (mox post mortem, Benedictus XII, Constitutio: Benedictus Deus 1336, Denz. 530; in coelum mox recipi . . . mox in infernum descendere, Conc. Florentinum 1439, Denz. 693, 984) na den dood, waarmee de tijd om verdiensten te verwerven eindigt, beloond of gestraft wordt, niet slechts voorloopig maar definitief; een o. over de waarde van het voorafgegane leven wordt dus verondersteld. Daar God geheel ons leven in één blik volkomen juist overziet, is er geen tijd voor noodig en is het voldoende, dat God zijn waardebepaling van het leven door een innerlijke verlichting bekend maakt. Waar precies dit o. plaats vindt, is ons onbekend.

Laatste Oordeel Het feit, dat Christus bij zijn glorieuze wederkomst (➝ parousie) op het eind van de wereld en na de verrijzenis der lichamen van alle gestorvenen, een plechtig o. zal uitspreken over heel het menschelijk geslacht, wordt reeds in het Oude Test. geleerd (Is. 66.16; Dan. 7.9 vlg.; 12.1). In het N. T. spreekt Christus herhaaldelijk (o.a. Mt. 7.21; 10.15; 13.39; vgl. Act. 10.42; Rom. 2.5; 1 Cor. 3.13; Apoc. 20.11) over zijn wederkomst en het Goddelijk Gericht, dat Hij zal uitspreken. Deze leer is ook in alle ➝ Symbola opgenomen. De meening, dat heel het menschdom in het dal van Josaphat zal bijeengebracht worden, vindt in de H. Schrift en in de Overlevering niet voldoenden steun. Ook kan men niet om wille van de zeer concrete voorstelling, die door H. Schrift en verschillende Vaders ervan gegeven wordt, met recht beweren, dat dit o. aan stoffelijke omstandigheden gebonden zal zijn. Het is juist de meening van verschillende, vooral Grieksche H. Vaders (H. Cyrillus van Jerusalem, H. Basilius, H. Gregorius van Nazianze), overgenomen door St. Thomas en na hem door vele theologen, dat het een geestelijk o. zal zijn, waarin zoowel de beschuldiging als het onderzoek en de uitspraak op geestelijke wijze plaats hebben („mentaliter perficitur”, St. Thomas).

De moeilijkheid, dat twee o. over hetzelfde leven overbodig zijn, wordt opgelost door het onderscheid, dat het bijzonder o. betreft de verdiensten en schuld der menschen als individueele persoonlijkheid, terwijl het laatste o. er een is over het heele menschengeslacht, waarbij Christus als Triumphator de goeden om zich schaart en doet deelen in zijn overwinning op het kwaad.

Lit.: Jos. de Brandt CssR., Christelijke Eschatologie (1935).

v. d. Putte.

Iconographie van het Laatste Oordeel. Vnl. steunend op de H. Schrift, wordt het Laatste O. aldus uitgebeeld: Christus, omgeven met al of niet bazuinen schallende engelen, voor een menigte van te oordeelen of reeds geoordeelde menschen; soms speelt de duivel een rol bij het samendrijven der verdoemden; niet zelden staan Maria en St. Jan als voorsprekers aan Christus’ zijde. De oudste eigenlijke Laatste-Oordeelvoorstellingen gaan vlg. Künstle terug op 10e-11e eeuw (School van Reichenau); vooral echter sedert de 12e eeuw; aanvankelijk op miniaturen, daarna in beeldhouwwerk (Doopkapel, Parma; preekstoel, Pisa en Sicna; gevel van den dom te Orvieto; vooral in den tympanon bij Romaansche en Gotische kerken: Autun, Chartres, Parijs N. D., Bamberg, Straatsburg e.a.) en schilderwerk (Cavallini, Rome; Giotto, Padua en Pisa). Beroemd is het mozaïek van Torcello en sedert de 15e eeuw de werken van St. Lochner, v. Eyck, Petrus Christus, Rogier v. d. Weyden, Memlinc, Provost, v. Orley; verder sedert de Renaissance: Orcagna, Angelico, Signorelli (Orvieto), Michelangelo (Sixtina, Rome), Rubens e.a.

Lit.: K. Künstle, Ikonogr. der christl. Kunst (I, 521-557); K. Smits, Iconogr. v. d. Ned. Primitieven (218-225); Dict. d’Archéol. (VIII).

p. Gerlachus.