Ciconia alba (C. ciconia), vogel van de orde der steltloopers. Kleur wit, behalve de duimvleugel en de kleine en groote slagpennen, die zwart zijn; pooten en snavel zijn rood. In de vlucht houdt de o. pooten en nek gestrekt. Eigenaardig is het klepperen met den snavel.
Nestelt op palen, schoorsteenen en kerkdaken. Het voedsel bestaat uit muizen, kikkers, jonge vogels, vischjes en insecten. De o. broedt 30 dagen op de effen witte eieren; het mannetje wisselt daarbij het wijfje af. Een broedsel per jaar.
De jongen blijven 5 weken in het nest. De o. neemt in aantal sterk af; is thans reeds een vrij zeldzame broedvogel. De zwarte ooievaar (C. nigra), die in Oost-Pruisen broedt, is enkele malen in onze streken waargenomen. Bernink.Folklore Als „heilbrenger” brengt de o. geluk in de woning, waarop of waarbij hij zijn nest bouwt; dankbaar keert hij er ieder jaar terug. In het volksgeloof zouden de vogels in de streek, waar zij overwinteren, menschen zijn; dit verhaal dateert al uit het begin der 13e eeuw. In de kinderfantasie brengen zij moeder nieuwe broertjes en zusjes: huwelijkszegen; als zoodanig werd de o. een attribuut van de H. Gertrudis van Nijvel. Knippenberg.