Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Nicolas boileau-despréaux

betekenis & definitie

Nicolas boileau-despréaux - Fransch dichter en letterkundig theoreticus, die voor al de litteraire genres de wetten van het pseudo-Klassicisme, dat omstreeks 1660 gevormd blijkt te zijn, heeft gecodificeerd in zijn Art Poétique. *1 Nov. 1636 te Parijs, ✝ 13 Maart 1711 aldaar. B. werd al spoedig door Lodewijk XIV begunstigd; o.m. samen met Racine tot koninklijk historiograaf aangesteld, kon hij, na een korte advocatenpraktijk, zich van 1657 af, in vriendschappelijken omgang met de grootste schrijvers van Frankrijk, Racine, Molière, La Fontaine („Les quatre amis” zie La Fontaine’s Psyché!), uitsluitend aan de literatuur wijden.

L’Art poétique (1674), de kunstleer van het absolute schoon in verzen, en zijn beroemdste hoewel niet zijn grootste werk, formuleert, samen met het Dialogue des héros de roman (1665, niet vóór 1710 gepubliceerd) en Réflexions sur Longin (1694—1710), de „doctrine classique”, zooals die onder de litteraire vrienden tusschen 1657 en 1674 was ontworpen, in de befaamde letterkundige cabarets van Pont Notre-Dame of Place du cimetière S. Jean te Parijs (La Pomme de Pin, le Mouton Blanc, la Croix de Lorraine), of in B. ’s eigen woning te Auteuil. In hoofdzaak komt die doctrine — gevormd naar de opvattingen der Ouden en grootendeels geabstraheerd uit de meesterwerken van zijn begaafde vrienden zelf — hier op neer:

1° het voorwerp van de kunst is de Natuur, nl. de menschelijke natuur, in haar meest universeele bestanddeelen; de Ouden hebben deze algemeene, veredelde, niet-geïndividualiseerde natuur het best gekend; hen navolgen op oorspronkelijke wijze is dus hoogste doel van de poëzie.
2° De kunst mag alleen een waar, dus een redelijk object hebben (rien n’est beau que le Vrai; — Aimez donc la raison; que toujours vos écrits empruntent d’elle seule et leur lustre et leur prix . . .).
3° Daarom moet zich de kunst, in deze esthétique du bon sens ou dc la raison moyenne, aan de strenge tucht van nauw omschreven regels onderwerpen: regels, die a) de scheiding der genres, b) de uitwerking van elk dier genres op zichzelf betreffen.
4° De innige band tusschen de kunst en de ziel van hem, die ze schept, maakt, dat alleen uit nobele, pure harten nobele, pure kunst kan vloeien (Le vers se sent toujours des bassesses du coeurl). De hoogste aesthetische en zedelijke wet put de dichter uit den godsdienst, grondwet van alle handelen, die opperste eerbiedwaardigheid is. Juist daarom is het verboden „le merveilleux chrétien” in de kunst te gebruiken:

„De la foi d’un chrétien les mystères terribles „D’omements égayés ne sont point susceptibles.

Deze leer van klassieke beheerschtheid en strenge symmetrie heeft een tijdlang geheel Europa beheerscht: de querelle des → anciens et des modernes, en haar uitloopers in de andere literaturen waren het eerste signaal van een strijd, die de letterkunde uit de knel der klassieke doctrine zou bevrijden.

Als scheppend kunstenaar is B. pittiger in zijn 12 satiren, die soms van litterair-critischen, soms van moraliseerenden aard zijn en veelal gericht tegen → burlesken en modedichters; zijn 12 épitres die de letterkundige met de ethische onderrichting verbinden of zuiver panegyrische pluimstrijkerij voor den koning bevatten; maar vooral in zijn heroïcomisch gedicht Le lutrin (1683), het leuke verhaal van het sacristiegekibbel tusschen de kapittelheeren van La sainte chapelle over een zoo onbelangrijk voorwerp als een koorlezenaar. Al deze werken loopen, in tegenstelling met de triviale komiek der burleske dichters als Scarron, over van de fijne, beschaafde Fransche geestigheid (esprit), hoofdeigenschap van den, meer dan alle andere, intellectualistischen dichter, en die ook spreekt uit de scherpe en toch humane trekken van zijn portret.

Bibliographie: E. Magne, Bibl. générale des oeuvres de B. (2 dln. Parijs 1929).

Uitg.: Oeuvres, door Gidel (4 dln. Parijs 1873).

Lit.: P. Delaporte, L’art poétique de B. (3 dln. Tours 1885); G. Lanson, B. (Parijs 1892); P. Morillot, B. (Parijs 1892); F. Brunetière, L’esthétique de BoÜeau, in Etudes critiques, 6e serie (Parijs 1899); G. Lachèvre, Les satires de B. (Parijs 1906); F. Geissler, Die Theorien B.’s (Aue 1909); Dreyfus-Brisac, Un faux classique (Parijs 1909); H. Backers, B.’s Einfluss in Deutschland (Greifswald 1910); G. Maugain, B. et l’Italie (Parijs 1912); A. Clark, B. in England (Parijs 1925); R. Bray, La formation de la doctrine classique en France (Parijs 1927); H. Stein, B. en Hollande (1929). Baur