Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 03-07-2019

Nevenbestanddeelen zijn

betekenis & definitie

Nevenbestanddeelen zijn: - a) divertissementen of episodes, ontleend aan thema of tegenthema, en als overgang dienend tusschen de verschillende periodes van de compositie;

b) orgelpunt (pedaal), doorvoering op een gehouden noot (tonica of dominant), dat voor doel heeft de tonaliteit tegen het slot van de compositie te bevestigen.

De f. bestaat uit een aantal doorvoeringen (in de vierstemmige schoolfuga meestal vijf). De eerste noemt men de „expositie”. Een der stemmen vangt aan met het thema (dux, subject, proposta, Führer). Terwijl deze voortgaat met het tegenthema (contrasubject, contrapunt, Gegensatz), treedt een tweede stem binnen met het „antwoord” (comes, conseguente, riposta, Gefährte). Wanneer successievelijk op deze wijze al de stemmen zijn binnengetreden, is de „expositie” voltooid. Dan volgt gemeenlijk een kort divertissement (episode, andamento), als overgang naar de tweede doorvoering. Dit is vaak een reëxpositie, waarbij het „antwoord” aan het thema voorafgaat. Vervolgens, na eventueel divertissement, begint de derde doorvoering, waarin modulaties naar buurttoonsoorten plaats vinden. (Het is gebruikelijk de f. in een aantal toonaarden door te voeren, die in den regel overeenstemmen met de zes eerste trappen van den hoofdtoonaard, indien deze majeur is; in de mineur-parallel op dezelfde trappen, de tonica gerekend als 6; aldus feitelijk op 1, 3, 4, 5, 6, 7, — de 7e zonder leidtoon-verhooging. Van deze trappen kregen 1 en 5 in expositie en reëxpositie een beurt.

Toch bestaat in de f. het streven om de hoofdtoonsoort te laten domineeren. De vierde doorvoering is het „stretto” (Engführung). Wat dan als vijfde doorvoering nog volgt (orgelpunt en coda) is doorgaans minder streng en kan als aanhangsel beschouwd worden, dat de ontknooping brengt.

Niet alle f. beantwoorden aan den schoolschen vorm; vaak blijft o.a. de reëxpositie weg, als zijnde van minder belang voor de ontwikkeling. De analyse aan f. van groote meesters (inz. van J. S. Bach) brengt op dit gebied veelvuldige ervaringen. Een f. met twee thema’s, die óf gelijktijdig óf apart doorgevoerd worden, maar in ieder geval gecombineerd te voorschijn treden, noemt men dubbel-fuga. Ook kent men de tripel-fuga, die drie thema’s tot ontwikkeling brengt. De koraalfuga is een f. , waar een koraal-melodie doorheen gevlochten is.

Lit.: Th. Weinlich, Anleitung zur Fuge (1852); Riemann, Katechismus der Fugen-Komposition; A. Gédalge, Traité de la Fugue (1901); e.a. werken over Contrapunt- en Compositieleer.

de Klerk.