Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Nationaal-socialistische beweging

betekenis & definitie

Deze beweging streeft naar een reorganisatie van den staatsvorm, steunend op het „Leiders”-princiep. Op zich genomen en in bepaalde omstandigheden evenmin verwerpelijk als democratie of aristocratie, heeft de n.s.-beweging, zooals zij zich in de laatste tientallen jaren ontwikkelde, voor den Staat ongemotiveerde rechten opgeëischt tegenover de individuen, de maatschappelijke groepen en den godsdienst, en steunt zij feitelijk op grondslagen, die strijdig zijn met het natuurrecht.

In Italië is de verwante ideeënrichting, het fascisme, dat ongetwijfeld invloed op de ontwikkeling der n.s.-beweging heeft uitgeoefend, door Mussolini tot de staatsmacht gekomen [zie ➝ Fascisme, ➝ Italië (XIV, 351), ➝ Mussolini]; daarnaast is dit in vollen omvang alleen nog het geval geweest in het vaderland van de eigenlijke nationaal-socialistische beweging: Duitschland. Hier heet zij eigenlijk: Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei, N.S.D.A.P., de leden worden ook bij verkorting Nazi’s genoemd. De partij werd gesticht in April 1920 te München door ➝ Hitler en enkele oud-officieren van het keizerlijk leger. Zij was aanvankelijk alleen een groepeering, zonder bewuste politiek, van jongeren, officieren, ontevredenen en vijanden van het democratisch regime van Weimar; doch stilaan vonden hun ideeën ingang en steun bij nationalisten, militairisten, rassisten en groot-industrieelen, naderhand ook bij het volk, dat door een niets ontziende propaganda en het buitengewoon redenaarstalent van Hitler werd bewerkt, niet meer alleen in Beieren, maar in geheel Duitschland: kordaat werd de strijd aangebonden tegen het overheerschende Marxisme en de materialistische opvattingen, evenals tegen alle parlementarisme, pacifisme, Jodendom en politiek mercantilisme. Daartegenover stelde de partij een programma, gebaseerd op de voortreffelijkheid van het Germaansche ras en op den wil tot en het geloof in de heropstanding van Duitschland door het te niet doen van de verderfelijke gevolgen van het „Diktat” van Versailles, en het verkrijgen van de gelijkheid in rechten van het vaderland tegenover de andere landen. Dat programma kon alleen verwezenlijkt worden door de dictatuur van Hitler, het ontbinden van het parlementair regime en het inrichten van het totalitaire staatssocialisme op corporatieve basis en inrichting der economie naar fascistisch voorbeeld.

De val van de regeering von Schleicher op 18 Jan. 1933 beteekent dan ook de aanvang van de nat. soc. politiek. Wrijvingen met het buitenland, o.m. met Italië, Oostenrijk en Rusland, werden onvermijdelijk, daar de opvattingen van het nationaal-socialisme uiteraard agressief waren. Gevaarlijker nog werd het conflict, ontstaan tusschen den nieuwen staat en de geloovige Protestanten; feller nog tusschen het Nazi-regime en de Kath. Kerk, o.m. ten aanzien van de jeugdopleiding en van de heidensche ideeën van vooraanstaande leiders; zelfs het sluiten van een concordaat loste de moeilijkheden niet op. In de hoogst belangrijke Encycliek Mit brennender Sorge van 14 Maart 1937 wees Pius XI onverschrokken en duidelijk op de vele concordaatsschendingen en den tirannieken druk, waaronder de Katholieken leefden.

Leiders van de partij zijn o.a. von Epp, Frick, Strasser, Röhm, Göring, Göbbels, Rosenberg, Reventlow, enz.; en als organen: Der völkische Beobachter, Der Angriff, Die Reichswart, enz. Tegenwoordig trouwens staat de geheele pers onder de scherpste staatscontrole; de socialistische en communistische bladen werden afgeschaft.

Lit.: zeer omvangrijk: hier worden vermeld: W. Sagitz, Bibliogr. des Nat. Soz. (Cottbus 1933); Krieck, Nationalpolit. Erziehung (161933); Zimmermann, Deutsche Gesch. als Rassenschicksal (1933); K. Helden, Hist. du N. S., 1919-1934 (1934; anti-nat. soc.).

Cosemans.

In Spanje heeft Primo de Rivera van 1923 tot 1930 een militaire dictatuur uitgeoefend, die veel op de dictaturen van Italië en Duitschland gelijkt. In andere landen is het gebleven bij de voorbereiding van een poging tot verovering der staatsmacht: in België zijn het de ➝ Rexbeweging van Degrelle en de ➝ Dinaso, die in deze richting gaan. In Frankrijk de ➝ Action Française (Maurras, Daudet), de Jeunesses patriotes (Taittinger), de Croix de Feu (kolonel De la Rocque; de laatste door de Fransche volksfrontregeering ontbonden); in Engeland de groep, die de leiding volgt van sir Oswald Mosley, wiens volgelingen echter weer in kleinere partijen uiteengaan.

In Nederland hebben tal van leiders zich opgeworpen om een n.s.-beweging te organiseeren. Vanaf 1923 kan men minstens een 35 bonden of vereenigingen tellen, zooals, om slechts enkele meer geruchtmakende te noemen: het Verbond van Actualisten (leider dr. Verviers), het Verbond van Nationalisten (dr. van der Mijle), Alg. Nederlandsche Fascistenbond (J. Baars), Nationaal Herstel (Westerman). De meeste dezer, en tientallen andere, zijn even spoedig verdwenen als verschenen (vgl. de brochure De koddige Geslachtstafel van het Ned.

Fascisme 1923-’34, Uitgave der R.K. Staatspartij). Voor zoo ver het, bij het wisselend ontstaan en ten onder gaan der n.s.-bonden in Ned. is vast te stellen, moeten er volgens opgave van het Secretariaat der R.K. Staatspartij, thans volgende vereenigingen bestaan:

1° De Nat. Soc. Beweging (N.S.B., leider ir. A. Mussert);
2° Nat. Soc. Ned. Arbeiderspartij (leider majoor C. Kruyt);
3° Ned. Volksfascisme „Zwart Front” (A. Meyer);
4° Ned. Volksfascisme (L. Feiten);
5° Verbond van Dietsch Nationaal Solidaristen (Verdinaso, leider dr. Joris v. Severen in België, maar ook in Ned. wordt intensief propaganda gevoerd);
6° Ned. (of Nationaal) Soc. Partij (N.S.P., leider dr. van der Mijle);
7° Nat. Soc. Ned. Arbeiderspartij (dr. E. ridder van Rappard);
8° Verbond van Vrienden van Duitschland (voorz. dr. Schut).

Onder die alle heeft er slechts één het tot een aanmerkelijke uitbreiding en vaste organisatie kunnen brengen, nl. de N.S.-Beweging (N.S.B.) onder ir. A. ➝ Mussert. In Dec. 1931 deed zij officieel haar intrede in het Ned. partijwezen met Brochure I en II. Het leidend beginsel luidt: „Voor het zedelijk en lichamelijk welzijn van een volk is noodig een krachtig Staatsbestuur, zelfrespect van de natie, tucht, orde, solidariteit van alle bevolkingsklassen en het voorgaan van het algemeen (nationaal) belang boven het groepsbelang en van het groepsbelang boven het persoonlijk belang”. In deze woorden ligt besloten onder welke leuzen de strijd zou worden gevoerd. Gesuggereerd moest worden, dat de Ned. natie „verwilderd en verworden” is; „er is binnen dit rijk, waarin inderdaad de zon niet ondergaat, een zoodanig toenemende geest van futloosheid, onmacht, onwil, onverschilligheid, ongeloof, verdeeldheid, schotjesgeest, krakeelzucht, dat het de spuigaten uitloopt, dat het somtijds lijkt, of de natie de ontbindende krachten verzamelt, om zelfmoord te plegen”.

In den beginne werd, gegeven het Ned. volkskarakter, dat graag op eigen tekortkomingen afgeeft, succes geboekt, vooral bij de jongeren, maar spoedig werden steeds meerderen zich bewust, dat een politieke revolutie, al mogen verbeteringen nuttig zijn, niet noodig is. Van dezelfde valsche veronderstelling gaat uit het voortdurend schelden op het bestaande regiem, dat gebrandmerkt wordt als het demo-liberale stelsel, waar bonzen zich van de vetste baantjes meester maken, zoodat het staatkundig leven een poel van corruptie zou zijn geworden. Het weekblad „Volk en Vaderland”, doet daarom ook voortdurend onthullingen over vermeende of werkelijke schandalen, die bij takken van staatsdienst voorvallen. Dit aanhoudend smalen op de corruptie bij andere partijen, kwam in 1936 door de brochure van F. W. Wessels omtrent de finantieele geste der N.S.B. in een bedenkelijk licht te staan.

Zoo kwistig het weekblad „Volk en Vaderland” is met het naspeuren van ongerechtigheden, zoo spaarzaam is het met het verkondigen van de eigen staatkundige ideeën. Maandenlang zal men vergeefs naar iets meer concreets zoeken dan algemeene enthousiaste ontboezemingen over de schoonheid van het eigen land, over bloed en bodem en de steeds herhaalde verzekering, dat alles onder nationaal-socialistisch bewind beter zal gaan dan in het heden. In den „Leider” moet geloofd worden; de beweging is, zooals openlijk wordt beleden, meer een zaak van gevoel dan van verstand; hem brenge men aan het bewind en dan eerst is het oogenblik gekomen om door de daad te toonen hoe het volk zal worden geleid. Ook uit de speciaal daarvoor bestemde brochures is moeilijk op te diepen, welke de grondliggende staatkundige beginselen zijn. De reden is, dat er maar één beginsel is: dat van de absolute staats-souvereiniteit. Maar omdat dit staatsabsolutisme nog velen kopschuw maakt, te meer daar men de heillooze gevolgen in Duitschland ziet, komt de beweging niet rondweg voor dit regiem uit, beschouwt het zelfs als een miskenning van haar idealen, dat zij van dictatoriale neigingen wordt beticht, en op haar beurt beschuldigt zij den huidigen partijenstaat een absolute staat te zijn.

Voor de Katholieke Staatspartij heeft zij zelfs den naam „Staatsgreeppartij” uitgedacht. Om het verwijt te ontgaan, dat het streven der beweging op staatsabsolutisme is gericht, werd Brochure III, waarin volgens Hegelsche inspiratie vrij onomwonden de staatsalmacht was verkondigd, ingetrokken en vervangen door een brochure, die nieuwe staatkundige richtlijnen trekt. Maar een critisch onderzoek van deze richtlijnen, zooals ook mr. Marchant instelde, brengt aan het licht, dat ondanks alle beweringen geen andere grondgedachte de beweging bezielt en bezielen kan, dan het meest volstrekte absolutisme. Wel getuigt Brochure V, die Brochure III vervangt, van eerbied voor het huis van Oranje en van hoogachting voor de koninklijke macht, maar deze macht wordt in feite zoo beperkt, dat zij geen ander recht heeft dan den leider, die zich zelf heeft opgedrongen, tot minister-president te benoemen. Mederegeering of controle van gekozen volksvertegenwoordigers is uitgesloten. Een sterke, volkomen onafhankelijke macht zal bevelen.

Hoe zal deze dictator zich gedragen t.o.v. Kerk, school, pers, vereeniging? Verzekerd wordt, dat de staat een Godbelijdende staat zal zijn, dat Kerk en geweten vrij zullen zijn, maar nu reeds wordt de Kerk gewaarschuwd niet aan politiek te doen, terwijl alleen de leider zal uitmaken wat politiek is, wat dus aan de Kerk geoorloofd zal zijn en wat niet. Dat de vrijheid van onderwijs zal verdwijnen is af te leiden uit het overdreven poneeren van de eenheid der natie, het voortdurend schimpen op hetgeen schotjesgeest en partijbelang hebben tot stand gebracht, maar vooral uit den eisch, dat aan den staat het recht toekomt om de jeugd tot „zedelijkheid, tucht, arbeidzaamheid en burgerzin” op te voeden, waartoe ook een verplicht arbeidsjaar moet dienen. Daar het de leider en zijn ambtenaren zijn, die moeten uitmaken welke „de leerstellingen, instellingen en handelingen zijn, die de eenheid "en de onafhankelijkheid van de natie en de goede zeden aantasten” en die daarom „onderdrukt” moeten worden, is het duidelijk, dat de pers volgens Duitsch voorbeeld van staatswege aan strenge censuur onderworpen zal zijn. Om het staatsgezag in zijn actie niet te belemmeren, zal ook de zeer Nederlandsche gemeentelijke autonomie worden beknot door minstens 700 van de 1000 gemeenten op te heffen. Niettemin wordt verzekerd, dat de N.S.B. geen Duitsch, maar een Nederlandsch karakter zal dragen.

Wanneer echter naar positieve gegegens wordt gevraagd, dan is het eenige antwoord, dat het anti-Semietisme zich niet tot alle categorieën van Joden zal uitstrekken. In de dagelijksche publicatie „Het Nationaal Dagblad” (eerste nummer 2 Nov. 1936), in de wekelijksche „Volk en Vaderland”, in de maandel. publicaties „Nieuw Nederland” (sinds Juli 1934), „Vorming” (eerste nummer Juni 1936) en het jeugdorgaan „De Stormvogels” zal men vergeefs zoeken naar eenige critiek op Duitsche toestanden en methoden, maar wel veel lof vinden. Velen maken zich bezorgd, of in die groote sympathie geen gevaren schuilen voor het nu eens echt Ned. goed van onze onafhankelijkheid.

Het is begrijpelijk, dat het Ned. episcopaat, de ellende voorziende, die het geloofsleven dreigt, ernstig gewaarschuwd heeft tegen elke fascistische en nationaal-socialistische partij. In den Vastenbrief van 2 Febr. 1934 vermanen de bisschoppen: „Wie ondanks dit ons waarschuwend woord meenen hun eigen inzichten te moeten doordrijven, mogen weten, dat zij een zware verantwoordelijkheid op zich laden en dat zij zich tegenover God en hun geweten hebben te verantwoorden over hun kortzichtige roekeloosheid”. Op 6 Mei 1936 werd, „daar de gevaren duidelijker aan het licht zijn getreden”, door de bisschoppen verklaard, dat zij, die aan de beweging van het Nationaal-Socialisme „in belangrijke mate steun verleenen”, niet tot de H. H. Sacramenten kunnen worden toegelaten. In „Volk en Vaderland” van 29 Mei zet zich ir.

A.A. Mussert in gematigde termen schrap tegen dit verbod. Zijn schrijven werd gevolgd door een verklaring van eenige Katholieke leden der partij, dat zij binnen de gelederen der N.S.B. blijven strijden voor het heil van Volk en Vaderland. Hoe noodzakelijk het verbod der bisschoppen was, bleek uit de brochure van K.H. Tusenius: „De kansen van het Nat. Soc.; groei en neergang der N.S.B.” (uitgave Thieme, Zutphen), waarin deze gewezen zeer vooraanstaande leider mededeelt, dat de leden door een gelofte aan elkaar zijn geklonken.

Wel werd de waarde dezer gelofte voor de buitenwereld, zelfs door Mussert in een open brief aan den minister-president, verkleind en zeer gering geacht, maar in eigen gelederen is dit anders; daar is de gelofte een onverbreekbare verbintenis tot in den dood. Tevens maakte Tusenius openbaar, dat een zekere kern van de leden nog een afzonderlijke gelofte aan den algemeenen leider aflegt. In een Wit-Geel-Boek over de houding van de N.S.B. ten opzichte van de Kath. Kerk, in opdracht van den alg. leider door „den Raad der Katholieken” (dit is een orgaan van de N.S.B.) samengesteld, werden de officieele stukken opgenomen, waaronder een in het Fransch gesteld schrijven van ir. Mussert aan paus Pius XI, waarin verzocht wordt „den toestand te onderzoeken”, aangezien hij „het optreden van de bisschoppen tegenover onze N.S.B. in strijd met de rechtvaardigheid acht”. Meerdere brochures en pamfletten, o.a. de door den „Raad der Katholieken” uitgegeven brochure „Voor God verantwoord”, richten zich tegen de actie van de bisschoppen en de geestelijken. Intusschen is komen vast te staan, dat in de N.S.B., vooral in de leidende functies, veel vrijmetselaars zijn.

Lit.: J. Beuns, Partijen-Staat of Partij-staat (in: Studiën, Aug. 1936); id., Het zogenaamd dilemma (ibid. Dec. 1936); W. Th. Boissevain, De Kerk en de Nationaal-Socialistische Staat (1935); Ant. van Duinkerken, Katholicisme en Nationaal Socialisme (1936); Ph. Kohnstamm, De wereldbeschouwing van het Nationaal Socialisme (1936); H.P.

Marchant, Een staatkundige epidemie (1936); F. Tummers, De Staatsleer der N.S.B. en Hegel (in: Studiën, Mei 1934); Jos. Kurris, Voor God niet verantwoord (1936); P.A. Diepenhorst, Het Nationaal-Socialisme (1935); Het Nationaal-Socialisme (dubbel-nummer van „De Opbouw”); Het Vastenmandement met inleidingen van Catholicus en Mgr. G. van Noort.

Beuns.