Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Namen

betekenis & definitie

(Fr. Namur) (zie pl.; vgl. index in kol. 831).

A) Provincie in het Z. van België; opp. ca. 3 660 km2; ca. 360 000 inw. (vnl. Kath.). De prov. wordt begrensd: ten N.W. door de prov. Brabant, ten N.O. door de prov. Luik, ten O. en Z.O. door de prov. Luxemburg, ten Z. door Frankrijk, ten W. door de prov. Henegouwen.

Landstreken.

Over N. strekken zich de volgende landstreken uit, met sterk uiteenloopende kenmerken (→ België, algemeen physisch overzicht): Haspengouw, ten N.; het Waalsch steenkoolbekken, in het Samber-Maasdal; de Condroz, ten O., waarvan de verlenging, ten W. van de Maas, het gebied vormt van Tusschen Samber-en-Maas; de Famenne, ten Z.O., waarvan de verlenging ten W. van de Maas, de Fagne vormt; in het uiterste Zuiden de Ardennen.

Haspengouw beslaat nagenoeg het deel van de prov., dat zich ten N. van de Samber-en-Maas uitstrekt. Het is een uiterst vruchtbaar gewest, met leemgrond bedekt, waar men groote landbouwbedrijven aantreft. Gembloers is er het belangrijkste centrum, met een Rijkslandbouwhoogeschool, waar veel vreemdelingen studeeren. De streek is doorgaans weinig ingesneden, behalve in het N.W., waar het schilderachtig insnijdingsdal van de Orneau, met de bekende grot van Spy. Er bestaat haast geen boschbouw, bijna de totale oppervlakte wordt hier ingenomen door de landbouwcultures.

In het Samber-dal strekt zich het steenkoolbekken uit van de beneden-Samber (Basse Sambre), dat ten O. van de stad Namen onderbroken wordt, door het aan de oppervlakte komen van de kolenkalk; in de omgeving van Hoei begint een nieuw steenkoolbekken, nl. dat van Luik. Talrijke nijverheidstakken hebben zich ontwikkeld in het SamberMaasdal, waarvan Namen, Tamines, Auvelais en Andenne de belangrijkste plaatsen zijn. Deze industriestreek is tevens de dichtst bevolkte streek van de provincie.

De → Condroz beslaat het O. gedeelte van de prov.; deze streek bestaat uit een tamelijk regelmatig opeenvolgen van hoogteruggen en dalen, ongeveer evenwijdig verloopend met de Maas, vanaf Namen. De psammieten en zandsteenen vallen samen met de hoogste gedeelten, waarop vaak bosschen voorkomen; in de laagste stroken treft men doorgaans kalksteenlagen aan, waar landbouw en veeteelt beoefend wordt. De Lesse, Bocq en Samson hebben diepe dalen ingesneden in de sterk geplooide Primaire sedimenten.

Ten Z.O. ligt de → Famenne, tusschen Condroz en Ardennen; het is een laagte, ten Z. begrensd door een kalksteenrand, waarin men eigenaardige karstverschijnselen kan waarnemen, nl. te Han en te Rochefort. De eigenlijke Famenne echter bestaat uitsluitend uit een leisteenachtigen ondergrond van het Devoon, dat door verweering een vochtig landschap vormt, waar veel aan veeteelt wordt gedaan en waar men talrijke bosschen aantreft. De Famenne is een overgangsgebied tusschen Condroz en Ardennen.

Tusschen-Samber-en-Maas beslaat het W. gedeelte van de prov. en vertoont een zekere verscheidenheid, ofschoon het de voortzetting is van de Condroz. In den hoek gevormd door het samenvloeien van Samber en Maas, ligt de Marlagne, ten Z. van Floreffe en Malonne, met veel boomgaarden, talrijke weiden en uitgestrekte bosschen. In de omgeving van Walcourt is veel landbouw, dank zij den vruchtbaren leemgrond, die er den Primairen ondergrond bedekt. Ten Z. van Philippeville ligt de Fagne, een zeer vochtige streek, met uitgestrekte bosschen en talrijke weiden, ten Z. begrensd door een kalkachtige strook, die over Couvin naar Givet loopt: hier verdwijnen de bosschen gedeeltelijk; de landbouw krijgt de overhand en kenmerkende karstverschijnselen komen er vaak voor.

Het Z. van de prov. Namen wordt ingenomen door de → Ardennen, waar dichte wildrijke wouden de harde oud-Primaire rotsen bedekken. Enkel in den Z.O. hoek, waar landbouwcultuur voorkomt, en in het Z.W. gedeelte, waar vnl. veeteelt is, heeft de mensch de Ardensche bosschen uitgeroeid. Het is het hoogstgelegen gebied van de prov.: de Croix-Sedille, in het Z.O., bereikt ruim 500 m; in het N. van de prov. treft men plaatsen aan, die beneden de 100 m liggen.

Bevolking en middelen van bestaan Op 31 Dec. 1930 en 1 Jan. 1935 bedroeg het aantal inw. resp. 355 965 en 357 011; d.i. voor die tijdsruimte, een toename van 0,3%; voor het geheele Rijk bedroeg de aanwinst 2,3%.

De prov. N. is uitsluitend Waalsch. De bevolking bereikt de grootste dichtheid in de dalen van Maas en Samber, met ruim 400 inw. per km2.

De bronnen van bestaan verschillen van streek tot streek: in het vruchtbare N. is de landbouwcultuur van het grootste belang; in het dal van de beneden-Samber de steenkoolnijverheid en de daarmee in betrekking staande industrietakken. In Condroz en Tusschen-Samber-en-Maas wordt de landbouwcultuur verdrongen door de veeteelt. De Ardennen hebben vooral boschbouw en veeteelt en leveren wild. De Naamsche waterloopen bevatten visch, die echter weinig voorkomt in de beneden-Samber, als gevolg van de schadelijke industrie-uitwerpselen. Langs de Semois wordt tabak verbouwd. In de omgeving van de stad Namen worden vroege groenten gewonnen en wordt de aardbezie gekweekt.

Naast de steenkool, treft men in de prov. Namen talrijke delfstoffen aan, o.a. vsch. kalksteenen marmersoorten, waaronder zwart en rood marmer, zandsteenen, → Naamsche steen, leien, klei, turf, ijzererts, dat eertijds veel ontgonnen werd, vooral in TusschenSamber-en-Maas. Te Spontin o.a. zijn minerale bronnen.

De belangrijkste takken van n ij verheid zijn: metaalindustrie, ijzergieterijen, machinefabrieken, messenmakerij, glasnijverheid, aardewerk, papierfabrieken, textielbewerking, steenhouwen, kalkfabricage, houtbewerking.

Namen en Dinant zijn handelsplaatsen en tevens toeristische centra; te Ciney en Fosses nl. worden belangrijke markten gehouden; Couvin en Cerfontaine staan bekend om hun houthandel.

De prov. N. is rijk aan natuurschoon, vooral in de insnijdingsdalen o.a. van Maas, Lesse, Molignée, Hermeton, Viroin, Bocq, Semois. Ook is het toerisme van de prov. N. een niet geringe bron van inkomsten. Van de talrijke oudheidk. vondsten geeft het archaeologisch museum te Namen een belangwekkend overzicht, zooals het boschbouwkundig museum dat doet voor de flora en faima.

Lit. : Statist. Jaarb. voor België en Belg. Kongo (uitg. d. ministerie van Binnenl. Zaken, Centrale dienst voor Statistiek); R. Ulens, Le Condroz, sa population agricole au XlXe siècle (Brussel 1920); E. Vliebergh en R.

Ulens, La population agricole de la Hesbaye au XlXe siècle (Brussel 1909); id., Le Ardenne, La population agricole au XlXe siècle (Brussel 1912). Zie ook onder → België. V. Asbroeck.

Geschiedenis Op het grondgebied der huidige Belgische provincie Namen leefden ten tijde der Romeinen de Aduatuci. Onder de Franken maakte de streek deel uit van Austrasië, later nog van Lotharingen. Gedurende de feodaliteit werd daar het graafschap (later markiezaat) Lomme (pagus lomacensis) gesticht. Reeds in de 10e eeuw wordt het graafschap N. genoemd; dit was echter niet zoo uitgestrekt als de huidige provincie. Na den dood van Hendrik den Blinden (1196) kwam N. in het bezit van het huis van Henegouwen, daarna van Vlaanderen. Philips de Goede, hertog van Bourgondië, kocht het in 1429 op.

Van 1795 tot 1815 vormde het onder Fransch bestuur het departement van Samber en Maas. Nadat tot 1839 aan Ned. een groot deel van Luxemburg afgestaan was, werd een deel van de prov. N. aan het Belgisch gebleven gedeelte van Luxemburg toegevoegd.

Lit.: Ch. F. J. Galliot, Hist. gén. ecclés. et civile de la ville et du comté de N. (6 dln. Luik 1788-’91) ; Eug. De Seyn, Dict. hist. et géogr. des communes beiges (21934). De Schaepdrijver.

B) Hoofdstad der gelijknamige prov, aan de samenvloeiing van Maas en Samber; omgeven door forten.
N. is een bisschopszetel; centrum voor toerisme. Ca. 32 000 inw. (vnl. Kath.); opp. 1 028 ha. Glas- en aardewerkfabrieken, ijzeren kopergieterijen, messenmakerij; groentenen fruithandel. Staats Middelbaar Onderwijs: Cadettenschool (Fransche afd.), Koninklijk Atheneum, middelbare school. Vrij Middelbaar Onderwijs: Jezuïetencollege. Vrij Hooger Onderwijs: „Facultés du collége de Notre Dame de la Paix S.J.”.

Bezienswaardigheden De kerk Saint-Loup (1621-’45), met tien gebeeldhouwde biechtstoelen en twaalf Dorische zuilen in zwart en rood marmer onder een gebeeldhouwd gewelf; een Madonnabeeld met ivoren hoofd uit een enkel blok. Kathedraal Saint-Aubain, in Ital. Renaissance (1751-’67), met witmarmeren medaillons (vier Evangelisten en vier Kerkvaders), houten heiligenbeelden, met beeld van O. L.V. van den Vrede; schilderijen van De Crayer, Van Dyck, en uit de school van Rubens. De St. Janskerk, oorspr. van 1270 ; St.

Jacobskerk (17e eeuw), met prachtige bemeubeling. O.L. Vrouwekerk (18e eeuw), met prachtigen kruisweg, marmeren koorafsluiting en koperen hek. Het Belfort (14e eeuw) en het Justitiepaleis. Rotsen „Les grands Malades”. Boven de stad verheft zich de citadel.

Musea: archaeologisch museum, koloniaal museum, diocesaan museum, en het mus. in het klooster der Zrs. van O.L. Vrouw met den schat van broeder Hugo van Oignies. Citadel met park (70 ha), openluchttheater, sportstadion en Boschmuseum. Ghoos.

Geschiedenis Aan den linkeroever van de Samber, bij haar samenloop met de Maas, ontwikkelde zich in den Romeinschen tijd een „vicus”. Allerhande overblijfsels zijn uit dezen tijd gevonden, o.a. grafzerken met inscripties, die de namen leeren kennen van een aantal inwoners van dezen Rom. vicus. Het stadsmuseum bezit een belangrijke verzameling vaaten glaswerk en fibulae, waarvan wellicht vele exemplaren moeten beschouwd worden als de producten van de nijverheid van dezen vicus of uit zijn omgeving. Blijkens de praehistorische en Frankische vondsten was de streek ook bewoond in den vóóren na-Romeinschen tijd. R. De Maeyer.

Lit.: Annales de la Soc. Archéol. de Namur (I vlg.).

Gedurende de M. E. ontwikkelde N. zich tot een bedrijvig centrum voor localen en doorvoerhandel. Tevens werd het een belangrijke vesting, die meermalen belegerd en ingenomen werd. Zoo in 1692 door de Franschen, in 1695 door Willem van Oranje en Coehoorn. In 1794 namen de Franschen de stad andermaal in en vestigden er de administratie van het dept. Samber enMaas.

Sedert 1893 werd de citadel als vestingwerk door een gordel van vooruitgeschoven forten vervangen. Einde Aug. 1914 viel N. in de handen der Duitschers; de stad werd daarbij beschoten en gedeeltelijk vernield.

Lit. : E. De Seyn, Dict. hist. et géogr. des communes beiges (Brussel 21934). De Schaepdrijver.

C) Bisdom (Namurcensis dioecesis)

Bij het oprichten van de nieuwe bisdommen in de Nederlanden in 1559 werd het graafschap N. als afzonderlijk diocees aan de jurisdictie van Luik onttrokken en als suffragaan aan de kerltel. provincie van Kamerijk toegevoegd. Het concordaat van 1801 bracht de grenzen van het bisdom in overeenstemming met die van het dept. Samber en Maas en lijfde het bij de kerkelijke prov. van Mechelen in. In 1823 werd Luxemburg van liet bisdom Metz gescheiden en aan de jurisdictie van den bisschop van N. onderworpen. Toen echter in 1839 een groot deel van Luxemburg tot het koninkrijk Nederland overging, werd hier een afzonderlijk vicariaat van gemaakt (1840), terwijl Belg. Luxemburg in 1842 opnieuw bij het bisdom N. werd ingelijfd.

Sedertdien omvat het bisdom N. de twee Belg. prov. N. en Luxemburg met een bevolking van ong. 600 000 inw., meest Walen, enkele (in den Z.O. uithoek) Duitschsprekenden. Behalve vrij talrijke onverschilligen (liberalen en socialisten in de steden en in de nijverheidsgebieden van de beneden-Samber en het Z. van Luxemburg) is de bevolking praktizeerend Katholiek. Zij is verdeeld in 36 dekenaten en ruim 730 parochies. Groot-seminarie te Namen, kleinseminarie te Floreffe en te Bastenaken. Onder de bisschoppen munten uit de latere kardinalen van Mechelen, mgr.

V. A. Deschamps (1865-’67) en P. L. Goossens (1883-’84); en de huidige bisschop (sedert 1899) mgr. Th.

L. Heylen, voorzitter van het inrichtingscomité der internat. Eucharistische congressen.

Lit.: Ch. F. J. Galliot, Hist. gén. ecclés. et civile de N. (6 dln. 1788-’91); E. de Moreau, Le Catholicisme en Belgique (1929). De Schaepdrijver.