Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Mysterie

betekenis & definitie

(Lat. mysterium, Gr. mustèrion, muein = sluiten, gesloten zijn van oogen en lippen), geheim in algemeenen zin.

1° Voor m. in Christelijken zin, zie ➝ Geheim (sub 2°, Geloofsgeheim).
2° In heidenschen zin. Bij de Oude Grieken vnl. gebruikt voor:
1° zekere godsdienstige plechtigheden (van niet-Griekschen oorsprong?) die, buiten de officieele van den Staat en ten behoeve van deze, bestemd waren voor enkel ritueel-ingewijden (mysten, epopten), aan wie geheimhouding werd opgelegd;
2° in van sub 1° afgeleiden zin, voor zekere godsdienstige theorieën, philosophische en astrologische, eveneens bestemd voor enkel ingewijden, die hier hun wijding ontvingen door een bijzondere kennis (gnosis), die hun ofwel op onmiddellijke wijze werd ingestort, ofwel werd medegedeeld door middel van magische formules.

De eerstgenoemde m. waren, wegens hun toegankelijkheid ook voor ongeletterden en onontwikkelden, het meest verspreid. De oudst bekende ervan waren plaatselijke; o.a. de Demeter-mysteriën te Eleusis (reeds genoemd in de 7e e.v. Chr.), onderscheiden in kleine, voorbereidende, in het voorjaar gevierd, en groote tiendaagsche, gevierd in het najaar; voorts die der Cabiren („groote goden”), bij de zeevaarders op het eiland Samothracië gevierd (sinds 6e-4e e.). De Dionysus-(Bacchus-)mysteriën, in Tracië ontstaan, verspreidden zich spoedig, vnl. in den bij de Orpheotelesten (➝ Orpheus) gebruikten vorm, onder de Grieken, later ook onder de Romeinen (➝ Bacchanaliën). In de Grieksch-Romeinsche wereld vonden eveneens groote verspreiding de Egyptische m. van Isis (en Osiris), in Rome eerst na langen tegenstand wegens hun verderfelijken onzedelijken invloed; die van Cybele (en Attis), uit Phrygië afkomstig, eveneens berucht om hun onzedelijke buitensporigheden, volgden denzelfden weg. Het laatst verspreidde zich de Mithra-mysteriecultus, die vanuit Perzië over Klein-Azië (buiten Griekenland om) in de 2e-3e eeuw geheel het Westen overstroomde.

Oorspronkelijk aan elkander vreemd, oefenden de verschillende m. in de syncretische periode van het Hellenisme sterken invloed op elkander uit en ondergingen, onder inwerking der godsdienstig-philosophische stroomingen van dien tijd, een innerlijke vergeestelijking. Hoewel ten gevolge der geheimhouding de wetenschappelijke gegevens schaarsch en vaag zijn, is het echter zeker, dat de m. oorspronkelijk geheel op het stoffelijke en tijdelijke gericht waren, met name op de aardsche vruchtbaarheid. Vergeestelijkt werd later hun doel: de bevrijding der ziel van het „lot” (eimarmenè) door middel van een zekere vereeniging met de goden of minstens door eenigen goddelijken waarborg van een gelukkig voortbestaan na den dood. Hun vorm veranderde zich daarbij niet, hij werd slechts symbolischer van zin. Bekend is, dat hij in hoofdzaak bestond uit: voorbereidende ceremoniën en praktijken: onthoudingen, zuiveringen enz., uit een fantastisch-dramatische handeling (dromenon), t.w. een opvoering der „levensgeschiedenis” der betreffende godheid, waaraan de ingewijden deelnamen, eindelijk uit een toonin" der „heilige zaken” (zinnebeelden der vruchtbaarheid, beeld?). De inwijdingen hadden onderwijl plaats.

Aan deze „liturgieën” ligt steeds ten grondslag het begrip van ritueele representatieve handelingen, waaraan een bovennatuurlijke krachtdadigheid wordt toegekend, een begrip dat te zamen met dat van gebed en offer, den grondslag uitmaakt van den openbaren gemeenschapsgodsdienst van alle volken, ook der primitieve. Daar echter dergelijke krachtdadigheden alleen van Godswege mogelijk zijn (sacramenten), werd de in de m. beoogde uitwerking teweeggebracht of door inbeelding, of door magische praktijken (sympathetische magie).

Het zedelijk peil der m. stond veelal laag, ware zedelijke deugd werd noch gevraagd noch beoogd, tenzij door enkele, de gebruikte zinnebeelden waren meestal van een grofzinnelijken, soms zelfs walgelijk obscenen aard. De tegenstelling tusschen deze heidensche liturgieën en de Christelijke was dan ook, trots den gemeenschappelijken natuurlijken grondslag, groot, en het kon niet anders of de strijd tusschen beide moest ontbranden zoodra zij elkander ontmoetten, nl. toen in de 2e-3e eeuw de m. de geheele Grieksch-Romeinsche wereld overstroomden: de strijd op leven en dood tusschen het Christendom en het oude heidendom, dat daartoe, eenerzijds in zijn cultus, anderzijds in het Neoplatonisme, en eindelijk in de synthesis van beide, zijn laatste krachten had saamgegaard, onder welke ook van zijn beste: edele geesten voor wie, aan het idealisme van hun ras getrouw, het Kruis een dwaasheid was gebleven. De 4e eeuw bracht de beslissing; aan de Kerk zou de overwinning zijn met als buit: een deel der mysteriën-terminologie en een aantal symbolische gebruiken, die gemeengoed waren geworden, voor zoover althans zij dit van tevoren niet reeds waren, gelijk die welke voorkomen in de H. Schrift. Zie ook ➝ Anamnese, Sacramentum, en verdere trefwoorden.

Lit.: Cumont, Les religions oriënt, dans le paganisme romain (Parijs 1929); de Jong, Das ant. Mysterienwesen (Leiden 1919); Gressmann, Die oriënt. Religionen im hellenist, röm. Zeitalter (Berlijn-Leipzig 1930); Casel, Das christl. Kultmysterium (Regensburg 1932); Coppens, La Messe et les M. paiens, in: Cours et Conf. des Semaines lit. (VII Leuven 1929); Heigl, Antike Mysterienreligionen u. Urchristentum (Munster 1932).

Verdere lit.-opg.: Coppens, in Dict. de la Bible, Supplém. (s. v. Baptême en Eucharistie); Jacquier, in Dict. de la Foi Cath. (s. v. Mystères paiens et S. Paul). Louwerse.