Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 16-10-2019

Mutatietheorie

betekenis & definitie

In 1887 zag de Ned. botanicus Hugo de Vries, op een verlaten veld, dicht bij Hilversum, twee nieuwe soorten ontstaan van de uit Amerika ingevoerde Oenothera lamarckiana. In de volgende generaties van de lamarckiana-cultures traden nog een zeer groot aantal nieuwe mutanten op, zoodat de Vries meende het experimenteel bewijs gevonden te hebben van het tot stand komen van nieuwe soorten.

In 1901-’03 publiceerde hij zijn werk Die Mutationstheorie, waarin hij de door hem ervaren feiten beschreef en hiermee de afstammingstheorie in nieuwe banen leidde. Op grond van zijn waarnemingen komt hij tot de conclusie, dat nieuwe elementaire soorten niet geleidelijk, zooals het ➝ Lamarckisme dit voorstelt, doch plots, sprongsgewijs in de natuur ontstaan.

Deze nieuwe, door ➝ mutatie ontstane elementaire soorten zijn gewoonlijk van meet af aan constant en op hun beurt aan de natuurlijke teeltkeus onderworpen. Het modern genetisch onderzoek heeft echter uitgewezen, dat de Oenothera-soort, waarmee de Vries heeft geëxperimenteerd, niet alleen geen zuivere soort was, doch een organisme met ongewone bastaardnatuur, die twee of meer erfelijk geheel verschillende soorten van voortplantingscellen kan vormen.

Wel kan men het bestaan van de mutatie niet ontkennen, doch de verklaring er van is niet op het Oenothera-onderzoek van de Vries gegrondvest; verder is het niet bewezen, dat de mutatie, behalve de erffactoren en het chromosoomgetal, ook de in-oppositieve eigenschappen van soorten en geslachten (➝ Mendel, sub Mendelisme) kan aantasten en in zooverre wijzigen, dat hiermee het ontstaan van nieuwe soorten verklaard zou kunnen worden. Lit.: H. de Vries, Die Mutationstheorie (1901-’03).Dumon.