Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Minister

betekenis & definitie

(Lat., = dienaar) (staatsrecht), in Ned. het hoofd van een departement van bestuur. De m. worden benoemd en ontslagen door den Koning. ➝ Parlementair stelsel.

In België zijn de m. in het grondwettelijk stelsel de noodzakelijke en verantwoordelijke helpers van den Koning voor wat betreft het bestuur van het land en tevens de schakel tusschen het hoofd van den Staat en de andere machten. De Koning benoemt en ontslaat zijn ministers (art. 65 Grondwet). In de practijk is echter het recht van den Koning beperkt door de noodzakelijke overeenstemming, welke moet heerschen tusschen de regeering en de meerderheid der Kamers. Niemand kan m. zijn, indien hij niet Belg is door geboorte of indien hij de staatsnaturalisatie niet heeft gekregen (art. 86 Grondwet); bovendien „geen lid van de Koninklijke familie kan m. zijn” (art. 87 Grondwet). De eerste voorwaarde is vanzelfsprekend wegens de hooge functie, de tweede is het gevolg van het stelsel der ➝ ministerieele verantwoordelijkheid en heeft bovendien een geschiedkundigen ondergrond. De ministers zijn alleen stemgerechtigd in de eene of in de andere Kamer, wanneer zij er lid van zijn.

Zij hebben zitting in elke Kamer en hun moet het woord verleend worden, wanneer zij het vragen. De Kamers kunnen vorderen, dat de m. zullen aanwezig zijn. Deze bepalingen van art. 88 houden verband met de ministerieele verantwoordelijkheid.

V. Boon.

Minister-president of eerste minister, in Ned. en België term, gebruikt voor den leider (gewoonlijk tevens formateur) van het ➝ ministerie. Het is de gewoonte, dat hij voorzitter is van den ➝ ministerraad.

Minister van Staat, in Ned. een eeretitel, welke door de regeering verleend wordt aan oud-ministers, die zich bijz. verdienstelijk voor het land hebben gemaakt.

Minister van Staat is ook in België meer een titel dan een functie. De m. v. S. moeten den eed niet afleggen en oefenen geen werkelijke macht in den Staat uit. Meestal wordt deze onderscheiding door den Koning toegekend aan personen, die groote diensten aan het land hebben bewezen en voorbestemd zijn om in gewichtige omstandigheden door de Kroon geraadpleegd te worden.

V. Boon.

Liturg. Reeds in de H. Schrift werd het woord m. gebruikt in den kerkelijken zin van bedienaar der heilige dingen (Hebr. 8.2, enz.). De hedendaagsche kerkelijke zin is:

1° de liturgische, van bedienaar der Sacramenten enz. (in de meeste gevallen de priester) en van dienaar van dezen: diaken, subdiaken enz. tot misdienaar;
2° de religieuze, van zekere oversten bij Franciscanen, Trinitariërs, Jezuïeten.

Louwerse.