Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-09-2019

Metriek

betekenis & definitie

of verskunst, de theoretische leer van den versbouw, speciaal van de verschillende rhythmische vormen van het vers. De oude Grieksche en Latijnsche (ook de Vedische) kunstpoëzie is gebouwd op het zgn. kwantiteitsprincipe, d.w.z. op de regelmatige afwisseling van korte en lange sylben in het vers, waarbij de lange sylbe de dubbele lengte heeft van een korte. Dit laatste geldt natuurlijk alleen geheel bij overigens gelijke omstandigheden en is dus niet in strikt mathematischen zin te verstaan.

Aanvankelijk bestonden in het Grieksch, bijv. bij Homerus, in dit opzicht nog eenige vrijheden, die later geheel zijn verdwenen. Aan het eind van de 4e eeuw (maar in resten van oeroude volksliederen reeds veel vroeger) komt daarvoor in de plaats het accentsbeginsel, waarbij het de zwaarte van den accentsdruk (accent in engeren zin) is, die voor de waarde en de plaats van de sylben beslist. Ook de moderne Germaansche en Romaansche m. berust weer op de intensiteit van het accent, in de Romaansche talen speelt ook het sylbenaantal daarnaast nog een rol (octo-, decasyllabische verzen enz.).

Theoretisch is het aantal accentsgraden nu onbeperkt; afgezien van de gevallen van speciale emotie komt men echter voor het Nederlandsch bijv. practisch toe met een schaal van vijf graden. Voor het Duitsch, dat van meer afwisseling houdt, zal een iets hooger getal noodig zijn (bijv. 7); voor het gelijkmatige Engelsch, en misschien ook voor de Friesche dialecten, echter weer een kleiner (bijv. 3).Aanvankelijk werd de m. bij de Klassieke volkeren enkel als een onderdeel van de musicologie beschouwd, en ook alleen als zoodanig bestudeerd in verband met alg. kwesties van harmonie, rhythmiek enz. Pas later, in den Alexandrijnschen tijd (3e eeuw v. Chr.) vooral, komt men er toe de oude dichtermetra ook omwille van zichzelf te onderzoeken. Voor de moderne Germaansche m. is nog van belang de tegenstelling tusschen spreek- en zangverzen. Voor de laatste is de zangerigheid, het glijdend bewegen van den toon kenmerkend; ze zijn daarom ook aan veel strenger metrische eischen gebonden dan de spreekverzen. Onze Tachtiger beweging heeft vooral spreekverzen (Kloos, Perk, Verwey) voortgebracht; ook de Middelnederlandsche epische poëzie is bijna uitsluitend spreekvers geworden.

Voorbeelden van zangverzen daarentegen bij Jan Luyken, van Eeden, Gezelle, Boutens. De belangstelling voor de m. der moderne talen valt samen met het veld winnen van het inzicht, dat taal- en letterkunde één zijn (eind 19e eeuw). Van de contemporaine gesproken en geschreven taal werd de brug gevonden naar de kunsttaal. Wils.

Lit. : F. Kossmann, Ned. Versrythme (1922); G. Stuiveling, Versbouw en ritme in den tijd van '80 (1934).

Taal- en muziekmetriek waren bij de Oude Grieken in principe gelijk. In de latere muziektheorie is de leer der m. en wat daar bijkomt aan agogiek, zinsbouw, enz., lang een kwestie van gevoel geweest zonder meer. Men volgde intuïtief de regels, die voor de dichtkunst golden. Typeerende verschillen tusschen Germ. en Romaansche muziek zijn in wezen dezelfde, welke beider taalmetriek onderscheiden. Romaansche invloeden van sylbenaantal (zie boven) hebben zich ook in het Ned. volkslied van de 17e en 18e eeuw vaak laten gelden boven het meer aan onze taal eigene principe der intensiteit van het accent. In de 19e e. is de muziekmetriek eindelijk een ernstig object van studie geworden.

Lit. : H. Riemann, Musikalische Dynamik und Agogik; id., System der mus. Rhythmik und Metrik. de Klerk.